ECLI:NL:GHSHE:2017:1319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16/00281
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking en administratieplicht van een sushirestaurant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die door de Inspecteur aan belanghebbende, een B.V. die een all-you-can-eat sushirestaurant exploiteert, was opgelegd. De informatiebeschikking was het gevolg van het niet-nakomen van de administratie- en bewaarplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur had vastgesteld dat belanghebbende niet voldeed aan de verplichtingen uit artikel 52 van de AWR, wat leidde tot de conclusie dat de administratie niet voldoende was om de belastingheffing te controleren.

Het Hof oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven voor de jaren 2012 en 2013 met betrekking tot de aanslagen loonheffingen en omzetbelasting, maar vernietigde de informatiebeschikking voor de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013. Het Hof concludeerde dat de gebreken in de administratie van belanghebbende, waaronder het ontbreken van kassadetailgegevens en de onvolledige kasadministratie, van zodanig gewicht waren dat de Inspecteur terecht een informatiebeschikking had afgegeven. Belanghebbende had niet aangetoond dat de gebreken het gevolg waren van overmacht.

De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013. Het Hof gelastte de Inspecteur om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en veroordeelde de Inspecteur tot betaling van de proceskosten. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00281
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 maart 2016, nummer BRE 15/5769 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen informatiebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij geschrift met dagtekening 15 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende in verband met op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting, loonheffingen en omzetbelasting een informatiebeschikking, als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), afgegeven (hierna: de informatiebeschikking). De informatiebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 9 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A] en haar gemachtigde de heer [B] , verbonden aan [C] Advocaten en Belastingadviseur te [plaats 2] , vergezeld van de heer [D] , kantoorgenoot van de gemachtigde, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [E] , de heer [F] , de heer [G] en mevrouw [H] .
1.6.
De Inspecteur heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende exploiteert vanaf 30 juni 2012 een, in [plaats 1] gelegen, all-you-can-eat sushirestaurant. Voorafgaande aan de officiële opening van dit restaurant heeft belanghebbende in het weekeinde van Hemelvaart buiten hapjes verkocht. De hiermee behaalde omzet heeft belanghebbende in de kasadministratie geboekt op 31 mei 2012.
2.2.
Belanghebbende maakt gebruik van het CSI-POS afrekensysteem (hierna: het afrekensysteem). In de periode van 1 juni 2012 tot 30 juni 2012 heeft belanghebbende het afrekensysteem getest. In het jaar 2012 hebben er diverse storingen in het afrekensysteem plaatsgevonden. Het afrekensysteem beschikte niet over het Keurmerk Betrouwbare Afrekensystemen. Dit keurmerk is pas medio 2015 toegekend.
2.3.
In de periode mei-december 2014 heeft de Belastingdienst bij belanghebbende een boekenonderzoek uitgevoerd. In het kader van dit boekenonderzoek heeft belanghebbende aanvankelijk slechts de database van het afrekensysteem over de periode 31 december 2012 tot en met 12 mei 2014 aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Vervolgens heeft belanghebbende aanvullende databases, inclusief een aantal back-ups van deze databases, bij de Belastingdienst aangeleverd, met dien verstande dat de kassadetailgegevens ter zake van de volgende periodes ontbreken:
Aanvang
Einde
30 juni 2012
17 juli 2012
27 november 2012
30 november 2012
13 december 2012
31 december 2012
2.4.
Ter zake van de ontbrekende kassadetailgegevens staat, voor zover in hoger beroep relevant, het volgende in de email met dagtekening 25 november 2016 van [K] , een medewerker van CSI-POS (hierna: een medewerker van CSI-POS):

Ontbrekende dagen in database 2012
In de beginfase kwam het met name bij klanten die een iets grotere database kregen voor dat het heel lang duurde voordat de rapportage die gevraagd werd, geprint kon worden. De tests hadden allemaal plaats gevonden op kleiere (Hof: kleinere) databases en op die momenten verliep het rapporteren snel. Daar echter waar de database groter werd, werd al snel duidelijk dat de gehanteerde rekenformules niet slim genoeg waren. [belanghebbende] database groeide vrij snel. Voor iedere bestelling wordt per artikel een regel aangemaakt in de database. Bij een all-you-can-eat restaurant groeit een database vele malen sneller. Om de klanten toch te laten werken zonder dat ze onze technische dienst iedere keer nodig zouden hebben om een rapportage uit te draaien aan het eind van de dag, hebben wij destijds regelmatig een back-up van (…) de database gemaakt en vervolgens een periode verwijderd uit de actieve database. Waarom er periodes ontbreken is mij niet duidelijk. Dit kan zeer wel zijn omdat bij het maken van de back-up fouten zijn gemaakt door onze technische dienst”.
2.5.
Het afrekensysteem maakt gebruik van een ReceiptID. Per bezette tafel wordt één ReceiptID aangemaakt. Elk nieuwe ReceiptID krijgt automatisch een nummer dat één cijfer hoger is dan de voorgaande ReceiptID. Per ReceiptID wordt voor ieder couvert van de tafel een A-nummering gehanteerd, om aparte betaling voor klanten aan één tafel mogelijk te maken.
2.6.
In het afrekensysteem worden in de tabel “Orderlines” de gekozen menu’s, het aantal menu’s en de bijbehorende prijzen onder vermelding van de ReceiptID opgenomen. Bovendien worden bestellingen van zowel drankjes als gerechten binnen deze tabel op nieuwe regels verwerkt. Bij de bestelling van een drankje wordt in de tabel “Orderlines” een koppeling gelegd met de bijbehorende prijs. Binnen het afrekensysteem worden echter geen prijzen gekoppeld aan gerechten. Elke nieuwe regel in de tabel “Orderlines” krijgt automatisch een OrderID dat één cijfer hoger is dan de voorgaande OrderID. Als klanten gekozen hebben voor een menu waarin drankjes inbegrepen zijn dan worden de aangeslagen dranken (inclusief de daaraan gekoppelde prijzen) verwijderd uit het afrekensysteem.
2.7.
Van de bestellingen worden de vervaardigde opdrachtbonnen en eerste aantekeningen niet bewaard.
2.8.
Binnen het afrekensysteem wordt elke betaling opgenomen als nieuwe regel in de tabel “Payments”. Per betaling wordt in deze tabel het bedrag, de betaalwijze, het tafelnummer en het ReceiptID vermeld. Elke nieuwe regel in het tabel “Payments” krijgt automatisch een PaymentID dat één cijfer hoger is dan de voorgaande PaymentID.
2.9.
In het afrekensysteem worden in de tabel “Corrections” de verwijderingen en aanpassingen opgenomen die in de tabellen “Orderlines” en “Payments” plaatsvinden. Elke correctie wordt op een nieuwe regel verwerkt en elke nieuwe regel krijgt automatisch een CorrectionID dat één cijfer hoger is dan de voorgaande CorrectionID.
2.10.
In de administratie met betrekking tot 31 december 2012 ontbreken 13 ReceiptID’s en in de administratie met betrekking tot het jaar 2013 ontbreken 6.513 ReceiptID’s.
2.11.
In de administratie met betrekking tot 31 december 2012 ontbreken in de tabel “Orderlines” 197 OrderID’s en in de administratie met betrekking tot het jaar 2013 ontbreken 56.481 OrderID’s.
2.12.
In de administratie met betrekking tot 31 december 2012 ontbreekt in de tabel “Payment” 1 PaymentID. Voorts ontbreken in de administratie met betrekking tot het jaar 2013 1.962 PaymentID’s.
2.13.
Ter zake van de problemen met het afrekensysteem die het ontbreken van ID-nummers in de administratie van belanghebbende kunnen verklaren, staat, voor zover relevant, het volgende in de in onderdeel 2.4 vermelde email:

Bugs in het eerste jaar na installatie
Zoals uw cliënt welbekend, heeft de CSiPOS software gedurende het eerste jaar na installatie regelmatig te kampen gehad met bugs. De meest vervelende daarvan was die van de “terugkerende tafels”. Een aantal keren per dag “dacht” onze software dat een betaling nog niet had plaatsgevonden, en werd de gehele bestelling in het kader van het synchronisatieproces tussen de kassa’s weer teruggeplaatst op de tafel. Klanten die dit overkwam hebben daar geruime tijd mee moeten werken. De tafel werd vervolgens nog een keer afgerekend en stond dan ten onrechte twee keer in de rapportage. Ik neem aan dat uw cliënt die tweede betaling heeft verwijderd.
Het is toen ook wel voorgekomen dat we op een dag bij een klant hebben geprobeerd om die bug te reproduceren, omdat dit een zeer kwalijke bug was in onze software. Dan werd een groter aantal rekeningen aangeslagen en afgerekend. Voor onze service monteurs was het dan gemakkelijker om die testomzet via de database te verwijderen, dan één voor één via de betalingshistorie. Dit zou een aantal gaten van id’s bij betalingen, zonder dat daar een correctie tegenover staat kunnen verklaren.
Deze bug is toen uit de software gehaald en voor zover wij weten heeft dit zich sinds die tijd ook niet meer voorgedaan”.
2.14.
Belanghebbende maakt dagelijks verkoopverslagen op. Deze verkoopverslagen zijn niet doorlopend genummerd en vermelden de “Grand-totals” niet.
2.15.
Ter zake van de nummering van de verkoopverslagen staat, voor zover relevant, het volgende in de in onderdeel 2.4 vermelde email:

Nummering in onze rapportage
Rapportages kunnen in onze software worden geprint, (op het scherm) worden getoond, of in PDF- of Excel-formaat worden geëxporteerd. Iedere keer dat dit wordt gedaan verstrekt de software een opvolgend nummer aan die rapportage. In de gevallen dat de rapportage alleen maar getoond wordt, zal dus altijd een nummer ontbreken tussen de papieren print-outs. Ook kan op ieder gewenst moment op de dag een tussenbalans worden opgemaakt. Als dat in hetzelfde type rapportage gedaan wordt, dan heeft ook die tussenbalans een eigen nummer dat zal ontbreken tussen de nummers die op de dagrapportage geprint worden”.
2.16.
Belanghebbende heeft in de jaren 2012 en 2013 de lonen van het bij haar in dienst zijnde personeel contant uitbetaald omstreeks het einde van de maand. De werkwijze van belanghebbende ter zake van deze salarisbetaling was, in de onderhavige periode, dat belanghebbende de bijbehorende opname uit de kas niet direct in de kasadministratie verwerkte, maar binnen 3 à 4 dagen na uitbetaling van het salaris. Belanghebbende heeft de werkroosters niet bewaard en heeft niet vastgelegd op welke datum, welke bedragen aan welke werknemer als salaris zijn uitbetaald. Er zijn echter wel loonstroken beschikbaar.
2.17.
Voorts bevat de administratie van belanghebbende geen overzicht van de (digitale) reserveringen die belanghebbende voor de onderhavige jaren heeft ontvangen.
2.18.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het bij belanghebbende uitgevoerde boekenonderzoek (zie onderdeel 2.3) is de Inspecteur tot de conclusie gekomen dat belanghebbende zich niet gehouden heeft aan de administratie- en bewaarplicht, zoals verwoord in artikel 52 van de AWR. Dientengevolge heeft de Inspecteur met dagtekening 15 december 2014 een informatiebeschikking afgegeven. Met betrekking tot de jaren en belastingsoorten waarop deze informatiebeschikking ziet, is, voor zover relevant, het volgende opgenomen in de informatiebeschikking:

In het kader van dit boekenonderzoek bij uw onderneming [belanghebbende] BV naar de aangiften:
  • vennootschapsbelasting over het jaar 2012;
  • loonheffingen over de jaren 2012 en 2013;
  • omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013;
is gebleken dat uw onderneming zich op onderdelen niet gehouden heeft aan de administratie- en bewaarplicht”.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Op welke jaren en belastingsoorten heeft de informatiebeschikking betrekking?
2. Heeft de Inspecteur voor de desbetreffende jaren en belastingsoorten de informatiebeschikking terecht afgegeven?
3.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende, als administratieplichtige, voldaan heeft aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht.
3.3.
Belanghebbende stelt zich met betrekking tot de beantwoording van de eerste vraag op het standpunt dat de Inspecteur ter zake van de voor de jaren 2012 en 2013 op te leggen aanslagen loonheffingen, ter zake van de voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 op te leggen aanslagen omzetbelasting en ter zake van de voor het jaar 2012 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting een informatiebeschikking heeft afgegeven. Ter zake van de beantwoording van de tweede vraag stelt belanghebbende zich primair op het standpunt dat de informatiebeschikking ten onrechte is afgegeven. Subsidiair stelt belanghebbende zich met betrekking tot de beantwoording van deze vraag op het standpunt dat de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op de voor het jaar 2012 op te leggen aanslagen loonheffingen, omzetbelasting en vennootschapsbelasting ten onrechte is afgegeven. De Inspecteur stelt zich met betrekking tot de beantwoording van de eerste vraag op het standpunt dat hij ter zake van de voor de jaren 2012 en 2013 op te leggen aanslagen loonheffingen, omzetbelasting en vennootschapsbelasting een informatiebeschikking heeft afgegeven. De Inspecteur is van mening dat de tweede vraag bevestigend beantwoord dient te worden.
3.4.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.5.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat belanghebbende reeds op 31 mei 2012 omzet ter hoogte van € 5.750 (inclusief omzetbelasting) in de kasadministratie heeft verwerkt. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met de stelling dat het restaurant op 31 mei 2012 nog niet geopend was, maar eenmalig, in het weekeinde van Hemelvaart, hapjes zijn verkocht. De hiermee behaalde omzet is geboekt op 31 mei 2012. Voorts heeft de Inspecteur ter zitting gesteld dat uit de, overigens onvolledige, database over de periode 30 juni 2012 tot en met 30 december 2012 blijkt dat in deze periode 43 betalingen verwijderd zijn. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met de stelling dat de Inspecteur zich niet eerder op dit cijfer beroepen heeft en dat zij om deze reden, bij gebrek aan wetenschap, dit cijfer betwist.
Belanghebbende heeft voorts verklaard dat de leverancier van het afrekensysteem op afstand heeft geprobeerd de problemen met het afrekensysteem te verhelpen.
Met betrekking tot belanghebbendes voorwaardelijke bewijsaanbod om de kassaleverancier de kans te geven om aan te geven of er een directe link kan worden gelegd tussen de ontbrekende kassadetailgegevens, zoals bedoeld in onderdeel 2.3, en de storingen van het afrekensysteem in 2012 heeft belanghebbende verklaard dat aan dit bewijsaanbod voldaan is door overlegging van de email als bedoeld in onderdeel 2.4.
Belanghebbende heeft verklaard dagelijks de in contanten ontvangen omzet te berekenen door de uit het verkoopverslag blijkende totale omzet te verminderen met het bedrag dat klanten, blijkens een uitdraai van het pinapparaat, door middel van de pin voldaan hebben. Met betrekking tot het uitvoeren van kascontroles in perioden dat het loon contant aan het personeel uitbetaald werd, heeft belanghebbende verklaard dat kascontrole mogelijk was doordat de salarisbetaling maximaal 3 à 4 dagen voorafgaande aan de verwerking in de kasadministratie plaatsvond en de loonuitbetaling bovendien plaatsvond op grond van, door de accountant vooraf opgemaakte, loonstroken.
Voorts heeft de Inspecteur verklaard dat de tekst van de informatiebeschikking, in combinatie met de tekst van het (concept)rapport van het bij belanghebbende uitgevoerde boekenonderzoek en met de besprekingen die in dit kader hebben plaatsgevonden met belanghebbende, geen andere conclusie toelaat dan dat de informatiebeschikking ter zake van de aan belanghebbende op te leggen aanslagen zowel op het jaar 2012 als op het jaar 2013 ziet. Belanghebbende heeft dit betwist. De Inspecteur geeft ten slotte aan dat het in ieder geval wel de bedoeling is geweest om de informatiebeschikking ook te laten gelden ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting.
Voor het overige hebben partijen ter zitting gepersisteerd bij de standpunten die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.6.
Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vernietiging van de informatiebeschikking. Belanghebbende concludeert subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vernietiging van de informatiebeschikking, voor zover deze ziet op het jaar 2012. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende is op grond van artikel 52, lid 2, onderdeel a, van de AWR administratieplichtig. In artikel 52, lid 1, van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. In artikel 52, lid 4, van de AWR is bepaald dat administratieplichtigen, voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de administratie gedurende zeven jaar te bewaren. In artikel 52, lid 5, van de AWR is opgenomen dat de op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, uitgezonderd de op papier gestelde balans en staat van baten en lasten, overgebracht en bewaard kunnen worden op een andere gegevensdrager, mits de overbrenging geschiedt met juiste en volledige weergave van betreffende gegevens, deze gegevens gedurende de volledige bewaartijd beschikbaar zijn en binnen redelijke tijd leesbaar kunnen worden gemaakt. Voorts is in artikel 52, lid 6, van de AWR, voor zover hier van belang, bepaald dat een administratieplichtige de administratie zodanig dient in te richten, te voeren en te bewaren dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.2.
In artikel 52a, lid 1, van de AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig voldaan wordt aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, de inspecteur dit verzuim kan vaststellen door middel van de informatiebeschikking.
4.3.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende, als administratieplichtige, niet voldaan heeft aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 52, lid 1, 4, 5 en 6, van de AWR.
4.4.
Om deze reden is de Inspecteur overgegaan tot het opleggen van de informatiebeschikking aan belanghebbende. Het Hof komt tot het oordeel dat de tekst van de informatiebeschikking slechts tot de conclusie kan leiden dat de informatiebeschikking ter zake van de voor de jaren 2012 en 2013 op te leggen aanslagen loonheffingen, ter zake van de voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 op te leggen aanslagen omzetbelasting en ter zake van de voor het jaar 2012 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting aan belanghebbende is afgegeven. In afwijking van hetgeen de Inspecteur betoogt, is de informatiebeschikking, naar het oordeel van het Hof, niet ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting afgegeven en heeft de Inspecteur onvoldoende ter onderbouwing van zijn andersluidende stelling in het geding gebracht.
Aangezien de tekst van de informatiebeschikking geen twijfel laat bestaan over de reikwijdte van de informatiebeschikking, laat het Hof in het midden of in het (concept)rapport dat is opgesteld naar aanleiding van het bij belanghebbende uitgevoerde boekenonderzoek en in de besprekingen die in het kader van dit boekenonderzoek met belanghebbende hebben plaatsgevonden door de Belastingdienst is uitgegaan van een andere reikwijdte van de informatiebeschikking.
4.5.
Met betrekking tot de beantwoording van de vraag of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven, stelt het Hof voorop dat in een geval als in het onderhavige de in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens ingevolge artikel 52, lid 1, van de AWR dienen te worden bewaard indien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn (vgl. HR 21 maart 2008, nr. 43966, ECLI:NL:HR:2008:BC7256, BNB 2008/207). De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 juni 2015, nr. 13/04127, ECLI:NL:HR:2015:1740, BNB 2015/179 namelijk geoordeeld dat in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens in beginsel onder de in artikel 52, lid 1, van de AWR opgenomen bewaarplicht vallen, aangezien deze gegevens voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Met behulp van deze detailgegevens kan, aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop, namelijk de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld worden geverifieerd. Betreffende detailgegevens zijn echter niet van belang voor de heffing van belasting, indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt.
4.6.
Voorts stelt het Hof voorop dat geen grond voor omkering en verzwaring van de bewijslast bestaat, indien de geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen (zie onder meer HR 18 februari 2011, nr. 10/00556, ECLI:NL:HR:2011:BO4376, BNB 2011/143) of indien sprake is van overmacht.
4.7.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de onvolkomenheden in haar administratie ter zake van de jaren 2012 en 2013 niet dusdanig zijn dat deze de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht. In dit kader wijst belanghebbende met name op de problemen die zij ondervonden heeft met het afrekensysteem en op de aanwezigheid van papieren verkoopverslagen. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de onvolkomenheden in haar administratie ter zake van het jaar 2012 niet dusdanig zijn dat deze de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht.
4.8.
Tegenover deze gemotiveerde weerspreking dient de Inspecteur feiten te stellen waaruit blijkt, en zo nodig te bewijzen, dat hij terecht een informatiebeschikking heeft genomen.
4.9.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur ter zake van de voor het jaar 2012 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting en ter zake van de over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 op te leggen aanslagen omzetbelasting terecht een informatiebeschikking afgegeven. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat de kassadetailgegevens (zie onderdeel 2.3) over de periodes 30 juni 2012 tot en met 17 juli 2012, 27 november 2012 tot en met 30 november 2012 en 13 december 2012 tot en met 31 december 2012 ontbreken. Voorts legt het Hof aan dit oordeel ten grondslag dat in de kassadetailgegevens van 31 december 2012 en van het jaar 2013 (zie onderdelen 2.10 tot en met 2.12) ReceiptID’s, OrderID’s en PaymentID’s ontbreken. Belanghebbende heeft met betrekking tot voornoemde gebreken in de vastlegging van de kassadetailgegevens gewezen op de problemen met het afrekensysteem. Voor zover deze stelling van belanghebbende opgevat dient te worden als een beroep op overmacht, merkt het Hof op dat de vraag of sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 54 van de AWR zich, naar het oordeel van het Hof, ook leent voor een beoordeling in het kader van een bezwaar respectievelijk beroep tegen een informatiebeschikking (zie Hof Amsterdam 28 mei 2015, nr. 14/00419, ECLI:NL:GHAMS:2015:2650).
4.10.
Belanghebbende draagt de bewijslast dat in dit kader sprake is van overmacht. De Inspecteur heeft niet betwist dat zich in het jaar 2012 storingen hebben voorgedaan in het afrekensysteem. Daargelaten of deze storingen zich ook in het jaar 2013 hebben voorgedaan, acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het ontbreken van de kassadetailgegevens het gevolg is geweest van overmacht. Op belanghebbende rust op grond van artikel 52 van de AWR namelijk de zorgplicht om de in een geautomatiseerd bestel- en kassasysteem ingevoerde detailgegevens te bewaren. Tegen deze achtergrond ligt het op de weg van belanghebbende om specifiek aan te geven welke waarborgen zij in dit verband getroffen heeft en als gevolg van welke feiten en omstandigheden die waarborgen desondanks niet toereikend zijn gebleken. Belanghebbende heeft in dit kader slechts aangevoerd dat zij geen enkele aanpassing kan doen aan het softwaresysteem dat ten grondslag ligt aan het afrekensysteem en dat de leverancier op afstand heeft geprobeerd om de problemen met het afrekensysteem te verhelpen. Belanghebbende heeft echter geen bewijsstukken overgelegd waaruit de storingsmeldingen die belanghebbende bij de leverancier van het afrekensysteem heeft gedaan, blijken. Ook ter zake van de naar aanleiding van deze meldingen uitgevoerde acties door de leverancier van het afrekensysteem heeft belanghebbende geen bewijsstukken overgelegd. Naar het oordeel van het Hof is de email met dagtekening 25 november 2016 van een medewerker van CSI-POS, waarin de problemen waarmee het afrekensysteem “gedurende het eerste jaar na installatie regelmatig te kampen had” worden beschreven, niet van doorslaggevende betekenis voor de beoordeling van de vraag of belanghebbende voldoende acht heeft geslagen op de in dit kader op haar rustende zorgplicht. Betreffende email geeft namelijk geen inzicht in de waarborgen die belanghebbende heeft getroffen om ondanks de problemen met het afrekensysteem toch een administratie te voeren en te bewaren die aan de hieraan gestelde eisen voldoet. Gelet op het voorgaande faalt het beroep van belanghebbende op overmacht ter zake van de in onderdeel 4.9 beschreven onvolledigheid van de in het afrekensysteem ingevoerde kassadetailgegevens.
4.11.
De hierboven beschreven onvolledigheid van de in het afrekensysteem ingevoerde detailgegevens leidt, zoals hierboven beschreven in onderdeel 4.5, echter niet tot strijd met de administratie- en bewaarplicht uit artikel 52 van de AWR indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt.
4.12.
Naar het oordeel van het Hof bevat de door belanghebbende over de onderhavige periode gevoerde administratie echter onvoldoende andere gegevens die een dergelijk controle binnen een redelijke termijn mogelijk maakt.
4.13.
Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat de dagelijks opgestelde verkoopverslagen, de “Grand-totals” niet vermelden en dat betreffende verkoopverslagen niet doorlopend genummerd zijn, waardoor de volledigheid van deze verkoopverslagen niet gecontroleerd kan worden. Gelet op de email met dagtekening 25 november 2016 van een medewerker van CSI-POS kan niet uitgesloten worden dat de verkoopverslagen vóór het inboeken van de op een dag als laatste behaalde omzet zijn opgemaakt. Belanghebbende heeft bovendien niet de opdrachtbonnen, aantekeningen op papier van bestellingen en overzichten van reserveringen bewaard.
4.14.
Voorts legt het Hof aan het in onderdeel 4.12 opgenomen oordeel mede ten grondslag dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de onderhavige periode de in contanten ontvangen omzet juist is verantwoord in de kasadministratie. Uitgaande van de door belanghebbende ter zitting van het Hof beschreven wijze van salarisuitbetaling en verwerking van deze salarisuitbetaling in de administratie (zie onderdeel 3.5), komt het Hof tot het oordeel dat de kasadministratie niet kan dienen als onderbouwing van de in contanten ontvangen omzet. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat belanghebbende in de onderhavige periode contante salarisuitbetalingen heeft verricht en de hiermee samenhangende opname uit de kassa, aldus belanghebbende, pas 3 à 4 dagen na de uitbetaling heeft verantwoord in de kasadministratie. Gelet op deze werkwijze heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige periode enige vorm van kascontrole mogelijk was. Hieraan doet niet af de stelling van belanghebbende dat de salarisuitbetaling plaatsvond aan de hand van vooraf door de accountant opgestelde loonstroken.
4.15.
Voornoemde gebreken in de administratie en het niet bewaren van de administratie zijn, naar het oordeel van het Hof, in onderling verband en samenhang bezien van zodanig gewicht dat ter zake van de voor het jaar 2012 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting en ter zake van de over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 op te leggen aanslagen omzetbelasting terecht een informatiebeschikking is afgegeven.
4.16.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur ook ter zake van de voor de jaren 2012 en 2013 op te leggen aanslagen loonheffingen terecht een informatiebeschikking afgegeven. Belanghebbende heeft in de onderhavige periode haar personeel in contanten uitbetaald. Aldus vormt ook voor de loonheffingen de kasadministratie een essentieel onderdeel van de administratie. Zoals hiervoor in onderdeel 4.14 reeds is geoordeeld heeft belanghebbende de kasadministratie niet juist bijgehouden door de contante salarisuitbetaling op andere dagen, dan op de dag van opname uit de kas, in de administratie te verwerken.
4.17.
Nu de door belanghebbende gevoerde kasadministratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, belanghebbende de werkroosters niet bewaard heeft en belanghebbende niet vastgelegd heeft welke bedragen, op welke dag aan welke werknemer als loon zijn uitbetaald, vertoont de (loon)administratie van belanghebbende dusdanig ernstige gebreken, dat deze niet kan dienen voor de berekening van de door haar over de in geschil zijnde jaren verschuldigde loonheffing. Ook anderszins is niet gebleken dat de verplichtingen ten aanzien van de loonheffing uit de door belanghebbende gevoerde administratie kunnen blijken. De enkele aanwezigheid van loonstroken is hiertoe onvoldoende, omdat zonder een aanvullende loonadministratie niet gecontroleerd kan worden of voor iedere werknemer een loonstrook is opgemaakt en of alle gewerkte uren in deze loonstroken zijn verantwoord. Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende ook ter zake van de voor de jaren 2012 en 2013 op te leggen aanslagen loonheffingen niet voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. Aangezien de in dit kader geconstateerde gebreken ernstig zijn, komt het Hof tot de conclusie dat ook met betrekking tot de loonheffingen terecht een informatiebeschikking aan belanghebbende is afgegeven.
4.18.
Gelet op het voorgaande komt het Hof tot het oordeel dat het hoger beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking gegrond verklaard dient te worden, voor zover de informatiebeschikking ziet op de verplichtingen met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2013. Voor dat deel van de informatiebeschikking dat terecht is afgegeven geldt dat voor dergelijke gevallen artikel 27e, lid 2, van de AWR in verbinding met artikel 27h, lid 2, van de AWR bepaalt dat het Hof aan belanghebbende een nieuwe termijn dient te stellen om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Naar het oordeel van het Hof zijn de gebreken in de administratie van dien aard dat belanghebbende deze gebreken niet alsnog kan herstellen. Om deze reden stelt het Hof geen nieuwe termijn vast waarin belanghebbende kan voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen.
Slotsom
4.19.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover in deze uitspraak ervan uitgegaan wordt dat aan belanghebbende ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslag vennootschapsbelasting een informatiebeschikking is afgegeven. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de Inspecteur, voor zover in deze uitspraak ervan uitgegaan wordt dat aan belanghebbende ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting terecht een informatiebeschikking is afgegeven, vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331 respectievelijk € 503 te vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.21.
Belanghebbende heeft niet, zoals is bepaald in artikel 7:15, lid 3 van de Awb, voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist, verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar. Reeds hierom dient het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van het bezwaar te worden afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.22.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.23.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, op 2 (punten) x € 495 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990.
4.24.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, op 2 (punten) x € 495 x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 990.
4.25.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor zover in deze uitspraak ervan uitgegaan wordt dat aan belanghebbende ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting terecht een informatiebeschikking is afgegeven;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, doch enkel voor zover in deze uitspraak ervan uitgegaan wordt dat aan belanghebbende ter zake van de voor het jaar 2013 op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting terecht een informatiebeschikking is afgegeven;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 834 vergoedt; en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.980.
Aldus gedaan op 24 maart 2017 door A.J. Kromhout, voorzitter, M. Harthoorn en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.