ECLI:NL:GHSHE:2017:1320

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16/00289
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking. De Inspecteur had aan belanghebbende, die van 27 februari 2014 tot en met 16 juli 2015 houder was van een personenauto, een naheffingsaanslag van € 1.523 opgelegd, omdat gebruik was gemaakt van de weg met een geschorst voertuig. Belanghebbende betwistte de constatering van het gebruik van de auto en stelde dat de kentekenplaat vervalst was. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de auto op 9 september 2014 was waargenomen, ondanks het betoog van belanghebbende. De boetebeschikking werd door de Inspecteur gematigd tot € 152, wat het Hof passend achtte. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de boetebeschikking werd gehandhaafd op het gematigde bedrag. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00289
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 maart 2016, nummer AWB 15/4893, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft met dagtekening 20 april 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) ter hoogte van € 1.523 opgelegd en bij beschikking een boete (hierna: de boetebeschikking) ter hoogte van € 1.523 afgegeven.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij, in één geschrift vervatte, uitspraken op bezwaar, gedagtekend 12 juni 2015, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] . Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 21 december 2016, met nummer [nummer] , aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie.
Hieruit volgt dat de uitnodiging op 22 december 2016 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is, blijkens de kentekenregistratie, van 27 februari 2014 tot en met 16 juli 2015 houder geweest van een zwart gekleurde personenauto met het kenteken [kenteken] van het merk [merk] en het type [type] (hierna: de auto).
2.2.
De geldigheid van het kentekenbewijs van de auto is van 27 februari 2014 tot en met 26 februari 2015 geschorst, zoals bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994).
2.3.
Op 9 september 2014 om 9:38 uur is op de rijksweg A29 ter hoogte van Barendrecht bij de Heinenoord-tunnel een donkere auto van het merk [merk] met het kenteken [kenteken] geconstateerd. Ter zake van deze constatering is een controleformulier opgesteld. Bij dit controleformulier is een overzichtsfoto, welke gemaakt is door een ter plekke opgestelde ANPR-camera, gevoegd. Voor zover in hoger beroep relevant, is op betreffende formulier ter zake van de betrouwbaarheid van deze overzichtsfoto het volgende opgenomen:
Betrouwbaarheid
83%
2.4.
Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende met dagtekening 20 april 2015 de naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking afgegeven.
2.5.
Belanghebbende betwist dat het op 9 september 2014 geconstateerde voertuig de auto betreft. In dit kader heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep relevant, een verklaring, met dagtekening 17 juni 2015, die is opgesteld namens [B] Autoservice en een verklaring, met dagtekening 14 juni 2015, die is opgesteld door de heer [C] (hierna: de heer [C] ) overgelegd.
2.5.1.
De verklaring die is opgesteld namens [B] Autoservice luidt als volgt:
“ [belanghebbende] heeft op 27-2-2014 een [merk] gekocht met het kenteken [kenteken]
ze heeft de auto apk laten keuren op 28-2-2014.
Op de weg terug naar haar stallingsadres is ze de macht over het stuur verloren en heeft de auto op een verkeersheuvel kapot gereden.
Ik ben de auto met een autoambulance op gaan halen en heb de schade geschouwd….er is behoorlijk wat schade waaronder schade aan de moter bodemplaat, carterpan, ophanging,radiateur,aircoradiateur.
[belanghebbende] heeft mij op 14-6 jongstleden gebeld,ik heb de auto weer geschouwd,de auto stond op de plek waar ik hem had achter gelaten met de zelfde schade
deze auto rijdt niet meer”
2.5.2.
De verklaring die is opgesteld door de heer [C] luidt als volgt:
“ik ben sinds 2005 mantelzorger voor [belanghebbende] (…). mv. is chronisch ziek, en heeft kanker met uitzaaiingen en is hartpatiënte, daarnaast is ze incontinent en heeft last van spierspasma’s. Ik heb mw. in 2012 ook gereanimeerd na een hartstilstand. ik kom iedere dag bij haar langs om half negen ’s morgens, om haar uit bed te helpen, te douchen, aankleden, bed verschonen. Zo ook op de dag dat “haar” auto geflitst zou zijn. Mv. kon onmogelijk daar hebben gereden met die auto. Tevens komt er na mijn bezoek, om tien uur de huishoudelijke hulp.”
2.6.
Bij verminderingsbeschikking met dagtekening 13 september 2016 heeft de Inspecteur de boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 152. De Inspecteur heeft de hoogte van de naheffingsaanslag niet verminderd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
2. Is de boetebeschikking terecht aan belanghebbende afgegeven?
3. Is de boetebeschikking op het juiste bedrag vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De Inspecteur beantwoordt vragen 1 en 2 bevestigend en vraag 3 ontkennend. Naar aanleiding van de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde informatie met betrekking tot haar financiële situatie heeft de Inspecteur de boetebeschikking bij beschikking met dagtekening 13 september 2016 verminderd tot een bedrag van € 152.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat het betrouwbaarheidspercentage van de overzichtsfoto, zoals opgenomen in onderdeel 2.3, samenhangt met de mogelijkheid dat met een ANPR-camera geregistreerde letters van een kentekenplaat bij vervuiling op andere letters kunnen lijken. Als voorbeeld heeft de Inspecteur gewezen op de letter R die, onder omstandigheden, op de letter B kan lijken. Voorts heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat hij geconstateerd heeft dat de koplampen en knipperlichten van de waargenomen auto overeenkomen met betreffende kenmerken van een [merk] , type [type] . Ten slotte heeft de Inspecteur verklaard dat hij de onderhavige boetebeschikking bij beschikking met dagtekening 13 september 2016 heeft verminderd en dat belanghebbende de houder was van de auto op 9 september 2014.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, vernietiging van de uitspraak op bezwaar ter zake van de boetebeschikking en handhaving van de boetebeschikking zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van 13 september 2016.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Blijkens de in onderdeel 1.5 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 22 december 2016 aan belanghebbende uitgereikt. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging, gericht aan belanghebbende, om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Op grond van artikel 35, lid 1, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB 1994) kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de WVW 1994 motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) worden nageheven. Ingevolge artikel 35, lid 2, van de Wet MRB 1994 wordt de na te heffen MRB berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg wordt geconstateerd.
4.3.
De Inspecteur heeft, aan de hand van het in onderdeel 2.3 opgenomen controleformulier en de bijgevoegde controlefoto, aannemelijk gemaakt dat gedurende de periode van schorsing gebruik van de weg is gemaakt met de auto. Dat de betrouwbaarheid van de constatering in dit controleformulier aangeduid wordt met een percentage van 83% doet aan dit oordeel niet af, aangezien zowel het kenteken als het merk van het waargenomen voertuig overeenstemmen met deze van de auto. Voorts heeft het geconstateerde voertuig, evenals de auto, een donkere kleur en heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat de koplampen en knipperlichten van de waargenomen auto typisch zijn voor een [merk] van het type [type] . Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het Hof de waarneming door middel van het ANPR-camerasysteem voldoende betrouwbaar om aannemelijk te achten dat op 9 september 2014 om 9:38 uur op de rijksweg A29 ter hoogte van Barendrecht bij de Heinenoord-tunnel de auto is waargenomen.
4.4.
De op 17 juni 2015 opgestelde verklaring van [B] Autoservice is onvoldoende om het tegendeel aannemelijk te maken. Het Hof legt aan dit oordeel ten grondslag dat deze verklaring in het midden laat of vanwege technische mankementen niet meer met de auto gereden kan worden of dat met de auto, alhoewel beschadigd, wel gereden kan worden, maar dit in de praktijk niet gebeurt.
4.5.
Ook de door de heer [C] op 14 juni 2015 opgestelde verklaring kan niet tot een ander oordeel leiden. Indien er van uitgegaan wordt dat deze verklaring juist is, kan desbetreffende verklaring slechts dienen ter onderbouwing van de stelling dat belanghebbende op 9 september 2014 niet zelf met de auto gereden heeft respectievelijk gereden kan hebben. Deze verklaring sluit niet uit dat iemand anders op deze datum met de auto gereden heeft. Ook indien laatstgenoemd geval zich voorgedaan zou hebben, is belanghebbende, als houder van de auto, terecht, overeenkomstig artikel 6 van de Wet MRB 1994, als belastingplichtige voor de MRB aangemerkt aangezien niet aannemelijk gemaakt is dat de auto feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking van een ander heeft gestaan (artikel 8 van de Wet MRB 1994).
4.6.
De stelling van belanghebbende dat de kentekenplaat die op de controlefoto is vastgelegd, vervalst is, acht het Hof niet aannemelijk. Aan dit oordeel wordt ten grondslag gelegd dat de Inspecteur onweersproken gesteld heeft dat ter zake van de auto in de periode dat deze auto in belanghebbendes bezit is geen andere naheffingsaanslagen zijn opgelegd of boetebeschikkingen zijn afgegeven en dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen wijzen op vervalsing van de kentekenplaat.
4.7.
Met betrekking tot de boetebeschikking overweegt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 37 van de Wet MRB 1994, gelezen in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), kan de Inspecteur bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, naast de nageheven belasting een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. In paragraaf 34, lid 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is bepaald dat de verzuimboete maximaal 100% bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijke maximum van artikel 67c van de AWR.
4.8.
Voor het geval belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld heeft zij ter onderbouwing van die stelling onvoldoende in het geding gebracht.
4.9.
Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat, gelet op haar slechte gezondheid en financiële situatie, de hoogte van de boetebeschikking niet proportioneel is. In aanmerking nemende dat de Inspecteur de boetebeschikking gematigd heeft tot een bedrag van € 152 acht het Hof de boetebeschikking, zoals deze luidt na de matiging (onderdeel 3.2), passend en geboden.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur ter zake van de boetebeschikking vernietigen en de boetebeschikking handhaven zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering door de Inspecteur van 13 september 2016.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 495 ter zake van de behandeling van het geding bij de Rechtbank.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur ter zake van de boetebeschikking;
  • handhaaftde boetebeschikking op € 152, zoals deze luidt na de ambtshalve vermindering van de Inspecteur van 13 september 2016;
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 169 vergoedt; en
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 495.
Aldus gedaan op 24 maart 2017 door A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van J.M.A. Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.