In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2006, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Het Hof heeft de zitting op 10 maart 2017 gehouden, waar belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en de Inspecteur door drie vertegenwoordigers.
Het Hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift, gedateerd op 13 maart 2015, pas op 17 maart 2015 door de Rechtbank is ontvangen, wat na de termijn van zes weken voor het indienen van beroep was. De Rechtbank had echter overwogen dat het beroepschrift op 16 maart 2015 ter post was bezorgd, maar het Hof concludeert dat dit niet kan worden bewezen. Het Hof heeft de regels omtrent de terpostbezorging en de bewijsvoering in deze context besproken, en heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het beroepschrift tijdig was verzonden.
Uiteindelijk heeft het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep van belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaard, en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de bewijsvoering die daarbij komt kijken.