In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, hierna te noemen de appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 september 2016, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] werd verlengd. De moeder is alleen met het gezag over [minderjarige] belast en heeft sinds de uithuisplaatsing op 5 oktober 2015 regelmatig contact met hem. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
Tijdens de mondelinge behandelingen op 19 januari en 27 maart 2017 is de situatie van de moeder besproken, die kampt met een drugsverslaving en persoonlijke problematiek. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet heeft voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn voor een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige]. De rechtbank had eerder al aangegeven dat een thuisplaatsing pas aan de orde kan zijn als de moeder kan aantonen dat zij over voldoende pedagogische vaardigheden beschikt. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] de veilige en gestructureerde opvoeding te bieden die hij nodig heeft.
De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd. Het hof heeft ook het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM verworpen, omdat de inbreuk op het gezinsleven gerechtvaardigd is in het belang van de minderjarige.