In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 augustus 2012. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde, die betrokken was bij de heling van vijf schilderijen uit het Frans Halsmuseum, werd aangesproken op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal vorderde dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 227.000, terwijl de verdediging stelde dat het voordeelsbedrag op € 100.000 of lager moest worden vastgesteld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het voordeel vastgesteld op € 100.000, waarbij het hof oordeelde dat de veroordeelde, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, wel degelijk voordeel had genoten uit de schilderijendeal. Het hof heeft de verklaringen van getuigen gewogen en geconcludeerd dat de verklaring van de medeveroordeelde meer geloofwaardigheid had dan die van de leverancier van de schilderijen. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar het hof besloot hier geen verdere consequenties aan te verbinden. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.