ECLI:NL:GHSHE:2017:1982

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.211.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, hierna te noemen [appellant]. De rechtbank Limburg had op 8 maart 2017 geoordeeld dat [appellant] niet aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling voldeed, wat leidde tot de tussentijdse beëindiging van de regeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en de eerdere verhoren, waaronder een verhoor bij de rechter-commissaris op 14 oktober 2015, waar [appellant] op zijn informatieplicht is gewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2017 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet samenwoonde en dat hij zijn bewindvoerder niet op de hoogte had gesteld van zijn werk- en uitkeringssituatie vanwege een defecte computer. Het hof heeft echter vastgesteld dat [appellant] herhaaldelijk niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan, wat heeft geleid tot het stopzetten van zijn uitkering door de gemeente Weert. Het hof concludeert dat [appellant] niet alleen zijn informatieplicht, maar ook zijn sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen, en dat hij gedurende een lange periode geen inkomsten heeft gehad.

Het hof oordeelt dat de tekortkomingen van [appellant] verwijtbaar zijn en dat hij meerdere kansen heeft gehad om zijn gedrag te verbeteren, maar deze niet heeft benut. De enkele omstandigheid dat hij nu hulp krijgt van zijn buurvrouw is onvoldoende om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en bevestigt de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2017
Zaaknummer : 200.211.546/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/80 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Y.L. Chan te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2017, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, zelf rechtdoende, het verzoek om tussentijdse beëindiging te weigeren en de schuldsaneringsregeling voort te zetten met een eventuele verlenging.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Chan,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg 14 oktober 2015 en 2 maart 2017;
- de indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 28 maart 2017 en 12 april 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 april 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 9 februari 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 30 december 2016 tussentijds beëindigd nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris van 14 oktober 2015 de informatieplicht, een belangrijke kernverplichting voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, niet althans onvoldoende is nagekomen; Van de saniet wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Faillissementswet, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan de saniet weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. Zo is de uitkering bij beschikking van de gemeente Weert van 24 augustus 2016 beëindigd op vermoeden van samenwonen met zijn vriendin en het hebben van een betaalde full time baan. Hiertegen heeft saniet geen bezwaarschrift ingediend waardoor de beschikking van de gemeente onherroepelijk is. Deze zeer belangrijke informatie is niet aan de bewindvoerder doorgegeven. Bovendien is de bewindvoerder niet op de hoogte gebracht van een kortstondige baan bij een slachterij en van een nieuwe baan bij een bakkerij in België.
2.3. (…)
Dat saniet stelt dat hij door een niet werkende computer zijn bewindvoerder niet kan informeren en via zijn beschermingsbewindvoerder zijn informatieplicht nakomt doet hier niet aan af. Saniet heeft immers een zelfstandige informatieplicht.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] benadrukt dat er geen sprake was van samenwonen. Hij is thans wel gehuwd met [partner] , maar hiervoor verbleef [partner] in diverse bungalowparken. [appellant] geeft aan destijds geen bezwaarschrift te hebben ingediend vanwege het feit dat hij erop vertrouwde dat hij een betaalde baan had. Ter zitting in eerste aanleg heeft [appellant] overigens een brief van de Gemeente overgelegd waaruit blijkt dat [partner] per februari 2017 staat ingeschreven bij hem. [appellant] geeft aan dat hij thans een voltijdse baan heeft, de stukken levert hij ook aan. De beschermingsbewindvoerder ondersteunt hem ook goed. [appellant] kan door middel van zijn huidige baan ook weer afdragen aan de boedel, dit kon hij voorheen niet omdat zijn inkomen lager was dan het vrij te laten bedrag.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij op dit moment een baan heeft, maar dat hij op zoek is naar een baan dichter bij huis. Daarnaast ontvangt hij vanuit België een uitkering. Op dit moment zit hij evenwel ziek thuis, hij ervaart veel stress en kan daardoor geen zware machines bedienen. [appellant] geeft aan dat hij in ieder geval zijn beschermingsbewindvoerder destijds op de hoogte heeft gesteld van de beëindiging van zijn uitkering. Of hij de bewindvoerder hiervan ook op de hoogte heeft gesteld weet hij niet meer, temeer nu destijds ook zijn computer defect zou zijn geweest. Voorts geeft [appellant] aan dat de communicatie met zijn bewindvoerder stroef verloopt. Tot slot geeft [appellant] aan dat hij inmiddels begrijpt dat hij zijn bewindvoerder ook spontaan dient te informeren en dat hij bij het voeren van zijn administratie en correspondentie sinds kort ook hulp van zijn buurvrouw krijgt.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De schuldsaneringsregeling is beëindigd omdat [appellant] zijn informatieplicht onvolledig is nagekomen Dit ondanks het feit dat hij hierop door de rechter-commissaris tijdens het verhoor, gehouden op 14 oktober 2015, duidelijk is gewezen. De directe periode na het verhoor heeft [appellant] wel voldaan aan zijn informatieplicht. Weliswaar summier, maar de informatie werd wel maandelijks aangeleverd. Vanaf maart 2016 heeft hij weliswaar bewijsstukken van sollicitaties gestuurd, maar verder heeft hij geen informatie verstrekt. De uitkering van [appellant] is op 22 augustus 2016 gestopt. De gemeente heeft dat besluit genomen op grond van het voeren van een gezamenlijke huishouding met de huidige partner van [appellant] en op grond van het feit dat hij een baan zou hebben bij de firma [Meat] Meat. Over het stoppen van de uitkering, het samenwonen en het hebben van een nieuwe baan heeft [appellant] de bewindvoerder niet geïnformeerd. [appellant] zegt geen bezwaar te hebben gemaakt tegen de stopzetting van de uitkering omdat hij ervan uitging dat hij een baan had. Die baan is echter niet doorgegaan waardoor [appellant] geen inkomen meer had. [appellant] heeft hierop op 14 november 2016 toegezegd weer een uitkering aan te gaan vragen, maar dat heeft hij blijkbaar niet gedaan. Dat betekent dat hij vanaf 22 augustus 2016 tot en met begin maart 2017 geen inkomen heeft gehad. [appellant] heeft bewindvoerder op 14 november 2016 laten weten druk bezig te zijn met het zoeken naar werk en dat samenwonen of trouwen absoluut niet aan de orde zou zijn, aangezien hij niets te bieden zou hebben. Daarna is niets meer van hem vernomen. Alle informatie die daarna is ontvangen is aangeleverd door de beschermingsbewindvoerder. Ook het feit dat [appellant] zou gaan trouwen is niet door hemzelf doorgegeven terwijl dit toch zeer belangrijke informatie is. [appellant] heeft nu weliswaar een baan, maar de afstand woon-werkverkeer is 85 km enkele reis. Hierdoor kan ook met een hoger inkomen geen afdracht plaatsvinden aan de boedel. Inmiddels heeft [appellant] de bewindvoerder laten weten dat hij ziek thuis is vanaf 24 maart 2017. Het is niet duidelijk of hij een ZW-uitkering krijgt of dat de werkgever loon doorbetaalt. [appellant] heeft inmiddels ruim de tijd gehad om te laten zien dat hij zich wel aan zijn verplichtingen kan houden. Het laatste halfjaar is hier echter niet van gebleken. Gezien het feit dat [appellant] alleen informatie verstrekt als hij merkt dat dit echt niet anders kan verwacht de bewindvoerder bij een verlengde looptijd van de regeling hierin geen enkele verbetering.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellant] ook na het verhoor door de rechter-commissaris onvoldoende (aantoonbaar) is gaan solliciteren. Voorts geeft zij aan dat het niet [appellant] , maar de gemeente is geweest die zijn uitkering, vanwege het voeren van een gezamenlijke huishouding en het hebben van een betaalde arbeidsbetrekking, destijds heeft stopgezet. [appellant] had tegen deze beslissing, nu zijn arbeidsbetrekking na een paar dagen alweer werd beëindigd, bezwaar kunnen maken, maar dat heeft hij niet gedaan. Vanaf 22 augustus 2016 tot aan begin maart 2017 heeft [appellant] dan ook geen inkomen gehad. Daar komt bij dat [appellant] de bewindvoerder niet (spontaan) informeert aangaande belangrijke zaken zoals zijn huwelijk en dat er vanwege de relatief hoge kosten die verbonden zijn aan de grote woon-werkafstand met betrekking tot zijn huidige baan ook niets aan de boedel kan worden afgedragen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de beschermingsbewindvoerder desgevraagd aangegeven dat [appellant] naar haar idee inmiddels terdege doordrongen is van de ernst van de feiten. Er worden nu, mede met hulp van zijn buurvrouw, dan ook informatiebescheiden aangeleverd, maar toch merkt zij dat de emoties [appellant] parten spelen, hij ervaart veel stress en blijft moeilijk rustig. Een eventuele beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling zal naar verwachting van de beschermingsbewindvoerder dan ook een grote mentale impact op hem hebben.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat dat [appellant] , ondanks herhaalde waarschuwingen, aansporingen en sommaties van zijn bewindvoerder, ondersteuning van zijn beschermingsbewindvoerder en een verhoor bij de rechter-commissaris op 14 oktober 2015, de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht nog immer niet naar behoren nakomt. Zo heeft [appellant] onder meer verzuimd de bewindvoerder te informeren met betrekking tot het stopzetten van zijn uitkering door de gemeente Weert, zijn arbeidsbetrekkingen bij een slachterij en een bakker in België alsmede met betrekking tot zijn huwelijk. Dat laatste klemt daarbij des temeer nu [appellant] zijn bewindvoerder op 14 november 2016 nog berichtte dat van een aanstaand huwelijk geen enkele sprake zou zijn.
3.10.3.
Daar komt bij dat [appellant] na voornoemde stopzetting van zijn uitkering op 22 augustus 2016 tot begin maart 2017 geen nieuwe arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven, niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd en, ondanks een hiertoe gedane toezegging, geen nieuwe uitkering heeft aangevraagd. Dit betekent dat [appellant] ook de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen en hij bovendien gedurende een periode van ruim een half jaar toerekenbaar geen (bekende) inkomstenbron heeft gehad. Hiermee heeft, nu hij mede als gevolg hiervan niet in staat was om aan de boedel af te dragen, [appellant] de belangen van zijn schuldeisers in het kader van zijn schuldsaneringsregeling nadrukkelijk en verwijtbaar veronachtzaamd, hetgeen naar het oordeel van het hof naast het niet naar behoren nakomen van de informatieverplichting eveneens maar weinig blijk geeft van een saneringsgezinde grondhouding. Daar komt nog bij dat [appellant] bovendien heeft nagelaten om bezwaar te maken tegen de beslissing van de gemeente tot het stopzetten van zijn uitkering terwijl dit, onder meer vanwege het feit dat de door [appellant] verworven arbeidsbetrekking, immers een van de gronden van voornoemde stopzetting, slechts een paar dagen heeft voortgeduurd, wel nadrukkelijk in de rede zou hebben gelegen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). In dat verband overweegt het hof nog dat [appellant] regelmatig door de bewindvoerder op zijn verplichtingen is gewezen, maar dit niet tot (structurele) verbetering heeft geleid. Hetzelfde geldt voor het verhoor van [appellant] bij de rechter-commissaris op 14 oktober 2015.
3.10.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten, het daarbij om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat en hij bovendien meerdere opeenvolgende kansen om zijn gedrag te verbeteren en daarmee alsnog zijn schuldsaneringsregeling tot een succesvol einde te brengen nadrukkelijk en toerekenbaar onbenut heeft gelaten acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals door hem subsidiair is verzocht, te verlengen. De enkele omstandigheid dat sinds enige tijd zijn buurvrouw helpt bij de nakoming van de op [appellant] rustende informatieverplichting is hiertoe onvoldoende. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.Th.L.G. Pellis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.