ECLI:NL:GHSHE:2017:20

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
200 192 323_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding en verrekening van zorgtoeslag en kinderbudget

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding met betrekking tot een echtscheiding. De man en de vrouw zijn sinds eind 2014 gescheiden en hebben samen vijf kinderen, waarvan er nog twee minderjarig zijn. De rechtbank heeft op 12 augustus 2015 de echtscheiding uitgesproken, en de man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de man de zorgtoeslag en het kinderbudget, die ten onrechte op zijn rekening zijn gestort, aan haar betaalt. De man beroept zich op verrekening van de door hem betaalde kosten voor de (voormalige) echtelijke woning. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen en de reconventionele vordering van de man afgewezen. Het hof oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vrouw, aangezien zij afhankelijk is van de zorgtoeslag en het kinderbudget. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, omdat de man niet kan aantonen dat hij recht heeft op verrekening. De man heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering, en de betalingen die hij heeft gedaan, zijn niet onverschuldigd. Het hof concludeert dat de zorgtoeslag en het kinderbudget bedoeld zijn voor levensonderhoud en dat verrekening in dit geval niet is toegestaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.192.323/01
arrest van 10 januari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 13 mei 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, in kort geding gewezen tussen de man als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie en de vrouw als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4983115 VV EXPL 16-38)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zeven grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de bij brief van 16 november 2016 door mr. Molkenboer toegezonden producties.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun advocaten. Mr. Molkenboer heeft gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- De vrouw was gehuwd met de man. Sinds eind 2014 wonen partijen gescheiden. Op 12 augustus 2015 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 9 juni 2016 heeft dit hof de beslissing bekrachtigd. De echtscheiding is op 21 november 2016 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
- Partijen bewoonden een huurwoning. Uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren, van wie er nog twee minderjarig zijn. De kinderen wonen bij de vrouw in de (voormalige) echtelijke woning. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 28 augustus 2014 is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en is kinderalimentatie vastgesteld. In de echtscheidingsbeschikking is het huurrecht aan de vrouw toegekend en is kinderalimentatie vastgesteld. Partijen hebben geen afspraken gemaakt over een partneralimentatie.
- De belastingdienst heeft de aan de vrouw toegekende zorgtoeslag 2015 ad € 942,- en het aan haar toegekende kinderbudget 2015 ad € 5.395,- eind 2015 betaald (de voorschotbeschikking dateert van 21 november 2015) op de op het aangifteformulier vermelde bankrekening van de man (totaal € 6.337,-).
- De man heeft in de periode juli 2014 tot en met september 2015 met betrekking tot de
(voormalige) echtelijke woning ter zake van huur, gas, water en elektra alsmede internet en gemeentelijke belastingen aan de desbetreffende rechthebbenden bedragen betaald van in totaal € 9.452,35.
- De vrouw leeft van een bijstandsuitkering. Zij heeft een schuld van € 2.000,- bij haar broer. De man heeft een AOW-uitkering.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft de vrouw gevorderd om de man te veroordelen om aan haar de door de man ontvangen zorgtoeslag en het kinderbudget (€ 6.337,-) te voldoen, ter vermeerderen met de wettelijke rente.
De man beroept zich in conventie op verrekening. In reconventie heeft de man voorwaardelijk – namelijk onder voorwaarde dat in conventie enig bedrag toewijsbaar wordt geoordeeld – gevorderd de vrouw te veroordelen om aan hem € 9.452,35 te betalen.
In het vonnis waarvan beroep is de vordering in conventie toegewezen, die in reconventie afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd.
3.3.
In
grief 1bestrijdt de man het door de voorzieningenrechter aangenomen spoedeisend belang. Tevergeefs. Het hof is van oordeel dat er voldoende spoedeisend belang bestaat, ook nog in hoger beroep, nu de vrouw in hoge mate afhankelijk is van de zorgtoeslag en het kinderbudget, terwijl die overheidsuitkeringen juist bestemd zijn om te worden aangewend voor de betaling van doorlopende kosten van zorgverzekering en levensonderhoud.
3.4.
In
grief 2komt de man op tegen hetgeen is geoordeeld in rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis, namelijk dat de vordering van de vrouw niet is betwist en dat het beroep van de man op verrekening niet opgaat.
3.4.1.
De man erkent dat de zorgtoeslag (de vrouw heeft de premie voldaan, althans die is ingehouden op haar uitkering) aan de vrouw en het kinderbudget aan de kinderen ten goede behoren te komen. De vrouw had de zorg voor de kinderen en betaalde de ziektekostenverzekering. Hij stelt daarentegen dat die uitkeringen wel op de juiste plek zijn terechtgekomen (bij hem) omdat hij in de jaren 2014 en 2015 ook feitelijk het merendeel van de huishoudelijke (woonlasten) heeft gedragen.
3.4.2.
De man betwist niet de feiten die de vrouw aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. De man stelt ook niet dat de belastingdienst hem had moeten betalen; de man had zelf geen aanvraag ingediend. Overigens geeft de voldoening van huishoudkosten geen aanspraak op toekenning van de betreffende uitkeringen. De stelling van de man behelst in feite een verrekenverweer.
3.4.3.
De voorzieningenrechter heeft het beroep op verrekening afgewezen onder verwijzing naar artikel 6:135 sub a BW jo. 475d lid 5 sub a en c Rv en artikel 45 lid 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, kort gezegd inhoudende dat het beroep op verrekening niet opgaat als beslag niet mogelijk is. De man bestrijdt dit oordeel met een verwijzing naar de noot van mr. A. Steneker in JOR (2015/187) onder hof ’s-Hertogenbosch 21 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1496.
3.4.4.
Het hof merkt eerst op dat niet betwist is dat beslag onder de belastingdienst niet mogelijk is. Dat wordt door de man ook niet betwist. De vraag is hier of beslag op de uitgekeerde gelden mogelijk is (een eigenbeslag). In de hiervoor vermelde uitspraak van dit hof is geoordeeld dat dit niet mogelijk is. De annotator heeft een contraire mening.
3.4.5.
In HR 3 december 1999, NJ 2000/86, ECLI:NL:HR:1999:AA3822, is overwogen (rov. 3.4 onder verwijzing naar de AG mr. Bakels die schrijft):
In art. 6:135 aanhef en onder a BW is immers bepaald dat een schuldenaar een vordering die hij heeft op zijn wederpartij, niet mag verrekenen met een schuld aan diezelfde wederpartij, voor zover beslag daarop niet is toegelaten. Hoewel de onderhavige situatie in feitelijk opzicht enigszins anders ligt, meen ik dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat ook in een geval als het onderhavige, verrekening niet is toegestaan. De strekking van deze bepaling is (onder meer) om te voorkomen dat uitkeringen tot levensonderhoud aan haar bestemming worden onttrokken. Deze verzet zich tegen verrekening in het onderhavige geval. Daarom was het onderhavige bevel niet nodig om verrekening door de vrouw te beletten.
Deze uitleg is in overeenstemming met wat dit hof eerder oordeelde, althans voor wat betreft uitkeringen tot levensonderhoud. De onderhavige zorgpremie en het kinderbudget zijn onmiskenbaar bedoeld als uitkering voor levensonderhoud.
Dat in het (oudere) arrest HR 21 mei 1999, JOR 1999/157, waarnaar de annotator verwijst, is geoordeeld dat uitgekeerde kinderbijslag wel in het faillissement valt (wat ook wel, maar minder nauwkeurig wordt aangeduid als: getroffen wordt door het faillissementsbeslag), maakt dit niet anders. Er is hier geen sprake van een faillissement en het faillissement wordt beheerst door eigen regels, die niet zonder meer buiten het faillissement toepasbaar zijn. Overigens faalt het beroep op verrekening ook om inhoudelijke redenen, nu gelet op het overwogene hierna in rov. 3.6 onvoldoende vaststaat dat sprake is van een vordering van de man op de vrouw als door hem gesteld.
3.4.6.
Grief 2 faalt derhalve.
3.5.
In
grief 3wordt opgekomen tegen de overweging (rov. 4.4) in het bestreden vonnis dat het belang bij de man bij het vermijden van het restitutierisico moet wijken voor het (spoedeisend) belang van de vrouw bij toewijzing. In de toelichting op de grief wordt verwezen naar grief 2. Deze grief deelt dus het lot van de voorafgaande grief. Overigens deelt het hof het oordeel van de voorzieningenrechter.
3.6.
De
grieven 4, 5 en 6keren zich tegen de afwijzing van de reconventionele vordering. Deze vordering leent zich niet voor een beslissing in kort geding. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan niet met voldoende mate van zekerheid reeds nu al worden geoordeeld dat het gelijk aan de man is. Ten tijde van de betalingen door de man waren partijen immers nog gehuwd. Weliswaar waren partijen gehuwd naar Marokkaans recht, en volgens partijen derhalve niet in (een algehele of beperkte) gemeenschap van goederen, maar dit neemt niet dat partijen – als echtgenoten – rechten en verplichtingen jegens elkaar hebben, in het bijzonder die uit artikel 1:84 BW (kosten der huishouding), waarop de vrouw een beroep heeft gedaan.
Daarbij komt dat de man de bedragen aan huur en energie heeft betaald uit eigen belang. Hij stelt te hebben willen veiligstellen dat de huurovereenkomst met betrekking tot de (voormalige) echtelijke woning in stand zou blijven omdat hij toewijzing van het huurrecht van de (voormalige) echtelijke woning aan hem had verzocht. In dit licht staat niet zonder meer vast dat de betalingen aan de derden onverschuldigd zijn betaald, althans dat de vrouw die hem moet vergoeden omdat zij ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt, zoals de voorzieningenrechter ook al oordeelde (rov. 4.8).
Overigens heeft de man geen spoedeisend belang bij zijn vordering. Het geld dat hij eind 2015 heeft ontvangen van de belastingdienst, dus ná de door hem betaalde huur en energiekosten, heeft hijten onrechte bijgeschreven gekregen en was dus een meevaller. Hij had dat geld dienen door te geleiden naar de vrouw . De belastinguitkering heeft immers niet gediend voor de betaling van de huur en de energiekosten.
De grieven falen.
3.7.
Grief 7is een veeggrief zonder zelfstandige betekenis.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn zullen de kosten worden gecompenseerd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, P.P.M. Rousseau en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 januari 2017.
griffier rolraadsheer