ECLI:NL:GHSHE:2017:2044

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
200.210.575_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen met betrekking tot de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen is verlengd. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing van haar kinderen te beëindigen of te verkorten. De kinderen zijn sinds 2013 in een pleeggezin geplaatst, eerst op vrijwillige basis en later op basis van een machtiging uithuisplaatsing. De GI heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen, stellende dat de kinderen een stabiele opvoedingssituatie nodig hebben, wat de moeder hen niet kan bieden. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de GI gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder rapportages en eerdere uitspraken. Het hof oordeelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de problematiek van de kinderen en de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de moeder. De huidige pleegmoeder biedt de kinderen de stabiliteit die zij nodig hebben. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 mei 2017
Zaaknummer : 200.210.575/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/322355 JE RK 16-1899 en C/02/322343 / JE RK 16-1897
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
woonplaats kiezende ten kantore van haar na te noemen advocaat te Middelburg,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V.C. Serrarens,
tegen
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 1 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de machtiging uithuisplaatsing voor na te noemen minderjarigen wordt afgewezen zodat deze minderjarigen weer terug thuisgeplaatst kunnen worden danwel een kortere periode toe te wijzen dan een jaar.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 april 2017, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Serrarens;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad is conform zijn bericht niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2016;
  • de brief van de raad d.d. 27 maart 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 maart 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 april 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 april 2017;
  • de brief met bijlage (gezinsrapportage) van Intervence d.d. 11 april 2017;
  • het verzoekschrift tot wijziging gezinsvoogdij instelling ex artikel 1:259 BW van 17 januari 2017 met bijlagen van de moeder en de daarop gevolgde beschikking van 7 februari 2017 in deze zaak met zaaknummer C/02/325880 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
  • het proces-verbaal van 7 februari 2017 in de zaak met zaaknummer C/02/325880 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2012, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011, te [geboorteplaats] ;
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.2.
De moeder is met het ouderlijke gezag belast.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 10 december 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 10 december 2017.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven - in eerste instantie op vrijwillige basis en vanaf 10 december 2015 op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing - vanaf augustus 2013 in een pleeggezin.
Zij verblijven sedert 22 maart 2017 bij de huidige (en eerdere) pleegmoeder.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de GI verleende machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 10 december 2016 tot uiterlijk 10 december 2017.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De kinderen woonden eerder sinds medio 2013 bij de huidige pleegmoeder, eerst op vrijwillige basis en later op basis van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing. De huidige pleegmoeder is in 2015 van de toenmalige pleegvader gescheiden. De kinderen bleven na deze scheiding bij de pleegmoeder en de pleegzus wonen.
In 2015 is een thuisplaatsing bij de moeder op het laatste moment niet doorgegaan vanwege relatieproblemen tussen de moeder en haar partner. Op 8 februari 2016 werd door Intervence (de GI die door de huidige GI is opgevolgd) aangegeven dat het thuisplaatsingstraject zou worden beëindigd. De pleegmoeder gaf bovendien aan dat ze de kinderen niet langer kon opvoeden en verzorgen.
In 2016 hebben hierop twee zittingen bij het hof ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden en heeft de pleegmoeder toch aangegeven dat zij bereid was nog langer voor de minderjarigen te zorgen. De machtiging uithuisplaatsing werd daarbij door het hof verkort tot 10 oktober 2016.
Direct na deze uitspraak heeft Intervence de rechtbank verzocht om de kinderen over te plaatsen naar een nieuw pleeggezin, de familie [nieuw pleeggezin] . Zonder een gewenningsperiode zijn de kinderen in dit gezin geplaatst. De familie [nieuw pleeggezin] heeft evenwel na een periode van een half jaar reeds aangegeven dat zij de plaatsing wilde beëindigen.
Om die reden verzoekt de moeder nogmaals om de kinderen bij haar terug thuis te plaatsen.
De diagnose dat de moeder een autoriteitsprobleem jegens Intervence heeft vanwege negatieve ervaringen uit haar jeugd vormt onvoldoende grond om tot een verlenging van de uithuisplaatsing te komen. Het onderzoek door Formaat Diagnostiek heeft op een verkeerd moment plaatsgevonden nu de kinderen net en bovendien abrupt waren overgeplaatst in het nieuwe pleeggezin, hetgeen een traumatische ervaring is geweest. [minderjarige 2] heeft meermalen te maken gehad met een schoolwisseling.
De moeder heeft hulp van Het Leger des Heils en staat open voor begeleiding door IPT en eventueel een weekendpleeggezin en BSO.
3.8.
Hieraan heeft de moeder - ter zitting in hoger beroep - het volgende toegevoegd.
Inmiddels verblijven de kinderen al weer enige tijd bij de huidige (en eerdere) pleegmoeder en zitten ze in [plaats] op school. De moeder is er van geschrokken dat zij door een uithuisplaatsing heen en weer kunnen worden geslingerd. Er is sprake geweest van een schrijnende situatie en de moeder vindt het onbegrijpelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een woensdag plotseling uit het pleeggezin [nieuw pleeggezin] zijn weggehaald en er op dat moment niemand van de GI of Juvent bereikbaar was.
De moeder ziet in dat het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet goed is wanneer er op korte termijn wederom een verandering zal plaatsvinden. De moeder verzet zich er dan ook niet tegen dat zij op dit moment bij de pleegmoeder zijn geplaatst. De moeder zal de inschrijvingsformulieren van de school ondertekenen.
De komende periode hoopt de moeder de omgang weer op te bouwen naar de weekendregeling, zoals deze voorheen ook was geregeld: van vrijdag 13 uur tot zondag 17 uur. De moeder wil graag dat de uithuisplaatsing weer op vrijwillige basis plaatsvindt, zoals dat in het begin ook het geval is geweest. De kinderen zouden dan in het weekend bij de moeder kunnen zijn. Gezien de bereidheid van de moeder om vrijwillig aan de uithuisplaatsing mee te werken, handhaaft zij haar verzoek om de machtiging van de uithuisplaatsing te beëindigen dan wel te verkorten.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan.
De uithuisplaatsing van de kinderen is noodzakelijk, omdat de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling niet kunnen worden bereikt vanuit een opvoedingssituatie bij de moeder.
[minderjarige 1] is als gevolg van een sociaal-emotionele achterstand en een bezwaarde hechting belemmerd in het aanleren van cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden. [minderjarige 1] is gebaat bij voorspelbaarheid en structuur. Bij onduidelijkheid of in tijden van verandering reageert hij met angstig hechtgedrag. Er zijn bij [minderjarige 1] aanwijzingen voor een posttraumatische stress stoornis, maar deze kan niet worden vastgesteld, omdat het beeld diffuus is.
[minderjarige 2] is eveneens als gevolg van een sociaal-emotionele achterstand en een bezwaarde hechting belemmerd in het aanleren van cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden. [minderjarige 2] heeft een (grens)benedengemiddelde cognitieve ontwikkeling doorgemaakt, waardoor hij wat moeite heeft om te leren van ervaringen en van zaken die hem worden uitgelegd en om vaardigheden te leren. Het functioneren van beide kinderen wordt gekenmerkt door angstige belevingen, mede als gevolg van gebeurtenissen in hun voorgeschiedenis. Beide kinderen vertonen angsten en kunnen snel boos en driftig reageren.
Zij hebben veel baat bij de nabijheid van opvoeders die hen duidelijkheid, voorspelbaarheid, begrenzing en sturing bieden, hetgeen hen een gevoel van veiligheid zal geven.
Het is noodzakelijk dat er duidelijkheid en stabiliteit komt omtrent het woonperspectief. Pas van daaruit kan ruimte ontstaan voor verdere ontwikkeling en behandeling, gericht op stimulering van de sociaal-emotionele en gehechtheidsontwikkeling.
De moeder kan de kinderen niet bieden wat zij nodig hebben. Uit het onderzoek door Formaat Diagnostiek zijn diverse contra-indicaties voor een thuisplaatsing naar voren gekomen. Zo houdt de moeder de door haar ingezette structuur en begrenzing niet consequent vol. De verwachting is dat de moeder in spanningsvolle situaties onvoldoende controle heeft over haar emoties en gedrag. Vanuit haar eigen complexe opgroeiomstandigheden is de moeder belemmerd in spannings- en emotieregulatie. De moeder heeft aanzienlijke moeite met het verdragen en accepteren van autoriteit, hetgeen op de kinderen wordt geprojecteerd. Wanneer er meer en langdurig van de moeder wordt gevraagd, is het risico van overbelasting en spanningsvolle escalaties groot. Dit zal flinke instabiliteit voor de kinderen met zich brengen.
3.10.
Hieraan heeft de GI - ter zitting in hoger beroep - het volgende toegevoegd.
In de overdracht van de vorige GI naar het Leger des Heils is helaas veel misgegaan. Vervolgens zijn er twee gezinsvoogden achter elkaar ziek geworden.
De huidige gezinsvoogd heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij sinds 29 maart 2017 bij het gezin betrokken is. Ze heeft inmiddels een huisbezoek bij de moeder afgelegd en een goed gesprek met haar gehad.
Zo heeft de moeder de gezinsvoogd toestemming gegeven om met de behandelaar van Emergis contact op te nemen.
De gezinsvoogd wil met de moeder een nieuwe start maken en bezien of er een uitbreiding van de omgang mogelijk is. Het is de bedoeling dat een onafhankelijke derde partij - gedacht wordt aan Phortos - een familienetwerkberaad zal beleggen, waarna vervolgens een familieplan zal worden opgesteld.
De gezinsvoogd heeft de pleegmoeder eveneens in haar thuissituatie bezocht.
De pleegmoeder heeft nadrukkelijk uitgesproken dat de minderjarigen zo lang als nodig bij haar mogen blijven. Ze heeft hier goed over nagedacht en ze gaat haar baan opzeggen en aanpassingen aan haar woning verrichten.
De GI staat dan ook nog uitdrukkelijk achter de plaatsing in het huidige pleeggezin.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.11.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.4.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn in augustus 2013 uit huis geplaatst en verblijven sinds kort weer bij de eerdere pleegmoeder, nadat een plaatsing bij een perspectief biedend gezin door omstandigheden abrupt tot een einde was gekomen.
De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis, hetgeen van invloed is geweest op hun ontwikkeling. Beiden hebben te kampen met kindeigen problematiek.
3.11.5.
Vanwege hun belaste voorgeschiedenis en kindeigen problematiek hebben beide kinderen behoefte aan een duidelijke en stabiele opvoedingssituatie.
De huidige pleegmoeder is in staat om de minderjarigen deze stabiliteit en zekerheid te bieden. Zij is een vertrouwd persoon voor de minderjarigen en met een korte onderbreking heeft zij de opvoeding en verzorging van de minderjarigen de afgelopen jaren voor een groot deel op zich genomen. Daarnaast zal de pleegmoeder de nodige aanpassingen in haar leven doen, zodat de minderjarigen zo lang als nodig bij haar kunnen blijven wonen.
De moeder heeft ter zitting beaamd dat het in het belang van de minderjarigen is om hen de stabiliteit en rust te laten behouden, die ze thans ervaren. Zij realiseert zich dat de minderjarigen niet gebaat zijn bij een verandering op korte termijn.
3.11.6.
Het hof overweegt daarbij nog het volgende.
Het is op dit moment niet duidelijk óf en wanneer de minderjarigen in de toekomst terug bij de moeder kunnen worden geplaatst.
Enerzijds stelt het hof vast dat de moeder de nodige positieve stappen heeft gezet en zij een belangrijke rol vervult in het leven van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Anderzijds blijkt uit de rapportage van Formaat Diagnostiek dat er nog steeds de nodige zorgen zijn betreffende de vraag of de moeder langdurig in staat is om de minderjarigen een veilig, stabiel en gestructureerd opvoedingsklimaat te bieden.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen is de hiervoor genoemde rapportage niet enkel op de observatie gebaseerd.
Gezien de problematiek van de minderjarigen enerzijds en de zorgen rondom de pedagogische vaardigheden van de moeder anderzijds, is het hof van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
3.11.7.
Het hof ziet geen aanleiding om de termijn van de uithuisplaatsing te verkorten.
Zoals hiervoor reeds overwogen acht het hof het in het belang van de minderjarigen dat zij rust en stabiliteit krijgen. Een verkorting van de uithuisplaatsing is dan ook niet aan de orde, mede gezien de uitkomsten van het onderzoek van Formaat Diagnostiek.
Nu de minderjarigen nog onder toezicht staan, is een vrijwillige uithuisplaatsing evenmin aan de orde.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 1 december 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.D.M. Lamers en
P. Vlaardingerbroek en is op 11 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.