Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2016;
- de brief van de raad d.d. 27 maart 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 maart 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 april 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 11 april 2017;
- de brief met bijlage (gezinsrapportage) van Intervence d.d. 11 april 2017;
- het verzoekschrift tot wijziging gezinsvoogdij instelling ex artikel 1:259 BW van 17 januari 2017 met bijlagen van de moeder en de daarop gevolgde beschikking van 7 februari 2017 in deze zaak met zaaknummer C/02/325880 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant;
- het proces-verbaal van 7 februari 2017 in de zaak met zaaknummer C/02/325880 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3.De beoordeling
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De moeder kan de kinderen niet bieden wat zij nodig hebben. Uit het onderzoek door Formaat Diagnostiek zijn diverse contra-indicaties voor een thuisplaatsing naar voren gekomen. Zo houdt de moeder de door haar ingezette structuur en begrenzing niet consequent vol. De verwachting is dat de moeder in spanningsvolle situaties onvoldoende controle heeft over haar emoties en gedrag. Vanuit haar eigen complexe opgroeiomstandigheden is de moeder belemmerd in spannings- en emotieregulatie. De moeder heeft aanzienlijke moeite met het verdragen en accepteren van autoriteit, hetgeen op de kinderen wordt geprojecteerd. Wanneer er meer en langdurig van de moeder wordt gevraagd, is het risico van overbelasting en spanningsvolle escalaties groot. Dit zal flinke instabiliteit voor de kinderen met zich brengen.
4.De beslissing
P. Vlaardingerbroek en is op 11 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.