In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van het bewind over de goederen van de appellant, hierna te noemen de rechthebbende. De rechthebbende had eerder een verzoek ingediend tot opheffing van het bewind, dat was ingesteld door de rechtbank Limburg op 28 september 2011 vanwege financiële problemen die voortvloeiden uit een mislukte onderneming in Afrika. De rechtbank had op 20 juli 2016 het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen, waarop de rechthebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2017 heeft de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.G.W. Hendriks, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn financiële situatie inmiddels gestabiliseerd was en dat hij in staat was om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De bewindvoerder, werkzaam bij Bureau Inkomens Beheer B.V., sprak zijn bezorgdheid uit over de opheffing van het bewind, maar het hof oordeelde dat de rechthebbende voldoende had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van de datum van de uitspraak. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.