ECLI:NL:GHSHE:2017:224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
200.182.855_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over winkelvloeroppervlakte en huurprijs tussen Beheer BV en [geïntimeerde]

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante] Beheer BV en [geïntimeerde] betreffende een winkelruimte. Na het sluiten van de huurovereenkomst bleek de werkelijke winkelvloeroppervlakte kleiner te zijn dan de partijen aanvankelijk hadden aangenomen. [appellante] heeft in 2008 een huurovereenkomst getekend voor een winkelruimte met een huurprijs gebaseerd op een oppervlakte van 194 m2, terwijl de werkelijke oppervlakte slechts 155 m2 bleek te zijn. Dit leidde tot een geschil over de huurprijs en de vraag of de partijen met een latere allonge op de huurovereenkomst het geschil over de huurprijs hebben opgelost.

De procedure begon met een vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van teveel betaalde huur, gebaseerd op de onjuiste informatie over de winkelvloeroppervlakte. [geïntimeerde] voerde aan dat het geschil al was opgelost door een huurverlaging die in 2009 was overeengekomen. De kantonrechter wees de vorderingen van [appellante] af, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof oordeelde dat de partijen met de allonge een einde hebben gemaakt aan het geschil over de winkelvloeroppervlakte. De vordering van [appellante] tot terugbetaling van teveel betaalde huur werd afgewezen, maar het hof oordeelde dat [appellante] wel recht had op terugbetaling van een bedrag dat [geïntimeerde] ten onrechte had gevorderd. Uiteindelijk werd [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 703,00 aan [geïntimeerde], terwijl [geïntimeerde] ook een bedrag van € 1.524,60 aan [appellante] moest terugbetalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.182.855/01
arrest van 24 januari 2017
in de zaak van
[appellante] Beheer BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A.F.Th.M. Heutink te Gennep,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.E. Klomp te Nijmegen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 17 mei 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 3660442 CV EXPL 14-10884 gewezen vonnis van 6 augustus 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 17 mei 2016 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken die vermeld zijn in voormeld tussenarrest en proces-verbaal van comparitie en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
6.1.1.
[geïntimeerde] exploiteerde een herenmodezaak in het hogere prijssegment in [vestigingsplaats] . [appellante] had een winkel in herenkleding en jeans in het laag/middensegment, eveneens in [vestigingsplaats] , schuin tegenover de winkel van [geïntimeerde] .
6.1.2.
[appellante] heeft op een gegeven moment tegenover [geïntimeerde] aangegeven geïnteresseerd te zijn in een overname van de winkel van [geïntimeerde] . Met het oog op de overeen te komen huurprijs van de winkelruimte hebben partijen in 2007 en 2008 diverse gesprekken gevoerd.
6.1.3.
Bij brief van 25 januari 2008 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
‘(…) Met dit schrijven wil ik mijn zienswijze aan jullie voorleggen onder welke voorwaarden ik jullie winkel zou willen overnemen. (…). Echter, hoe hard is de besproken omzet van 500.000 excl? (…) mag ik dan uitgaan van een omzet van 475.000,- tot 490.000,-boekhoudkundige omzet ex.? Indien deze beduidend lager ligt veranderd mijn plaatje. (!!)
(…) DE HUUR.
Prijs per m2 VVO op jaarbasis Euro 280,00 Btw-vrij / Excl. Btw
Bij 194 m2 = de huuropbrengst 4.526,67 per maand.
Op jaarbasis Euro 54.320,-
Voor mij is de huurprijs onder te verdelen in:
* Basisprijs Euro 225,- m2
De voorste meters Eu.240,-/ Achter Eu.210,- Gemiddeld Eu. 225,-
Bij 194 m2 = dit Euro 43.650,00
Huurprijs magazijn Euro 350,- p.mnd = op jaarbasis Eu.4200
* Meerprijs door overname algehele inventaris/concept.
Prijs naar Euro 280 m2 = incl. overname/magazijn.’
6.1.4
Bij brief van 10 maart 2008 heeft [geïntimeerde] ten aanzien van de huurprijs als volgt gereageerd:
‘- winkeldeel 194 m2 x € 260 = € 50440
-
- magazijn 60 m2 x 75 = € 4500
-
- totale huurprijs = € 54940’.
6.1.5.
Op 18 juli 2008 hebben partijen een “Huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW” getekend. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing verklaard. Op grond van deze huurovereenkomst heeft [appellante] de winkelruimte van [geïntimeerde] gehuurd met ingang van 1 september 2009 voor de duur van vijf jaar. Op grond van de huurovereenkomst van 18 juli 2009 bedroeg de huurprijs € 51.000,00 exclusief btw per jaar. [appellante] heeft aan [geïntimeerde] een overnamesom van € 10.000,00 betaald voor inventaris en een bankgarantie verstrekt van € 12.750,00, zijnde drie maandelijkse huurtermijnen.
6.1.6.
Bij brief van 31 augustus 2009 heeft [appellante] aan de makelaar van [geïntimeerde] het volgende medegedeeld:
‘(…).
Bekend moet zijn bij de overdracht dat ik voor mijn vakantie bij het opmeten van de winkel voor het bestellen van het interieur, onaangenaam verrast ben door het werkelijke aantal m2 V.V.O.’s oftewel het winkeldeel. Ik heb getekend voor 1,97 are perceelhuur.
In de gesprekken met [geïntimeerde] is er steeds gezegd dat de winkel 194m2 groot was.
In mijn schrijven van 25 januari 2008 spreek ik dan ook van 194m2 V.V.O.
In het schrijven van Dhr. [geïntimeerde] van 10 maart 2008 in de onderhandelingen m.b.t. de huurprijs schrijft [geïntimeerde] letterlijk:
“-winkeldeel 194 m2”.
[geïntimeerde] heeft mij er niet van op de hoogte gesteld dat de werkelijke V.V.O./winkeldeel slechts ongeveer 155m2 bedraagt.Niet na mijn schrijven op 25 januari en zelf schrijft hij nadien ook over 194m2 winkeldeel.
Ik heb dit met [geïntimeerde] besproken en hem gezegd dat ik hier niet helemaal blij mee was. Ook hebben we bekeken of we de opgang naar de bovenwoning (welke nu ook bij de m2 is geteld) bij de winkel konden betrekken voor het maken van een paskamerruimte. Dit was bouwtechnisch niet mogelijk waardoor dit deel als verloren beschouwd kan worden aangezien wij deze ruimte nu afdichten doordat wij de ingang alleen via de voordeur willen.
Middels dit schrijven wil ik jou en [geïntimeerde] erop wijzen dat dit een punt is dat nog bij mij speelt. Misschien kan of doe ik hier wel niets mee maar ik wil het toch even vermeld hebben. Duidelijkheid’
6.1.7.
De sleuteloverdracht heeft plaatsgevonden op 1 september 2009.
6.1.8.
Bij brief van 9 november 2009 heeft mr. Heutink namens [appellante] aan [geïntimeerde] bericht dat zij heeft gedwaald op grond van door [geïntimeerde] verstrekte onjuiste inlichtingen omtrent de VVO en de winkelomzet en dat [appellante] primair van mening is dat de overeenkomst ten aanzien van de huurprijs partieel nietig is. Subsidiair vernietigt [appellante] de huurovereenkomst partieel op grond van dwaling. De gemachtigde van [appellante] heeft voorts aangegeven dat [appellante] bereid is de vernietiging van de overeenkomst in te trekken als [geïntimeerde] aan [appellante] een voorstel doet dat het voor [appellante] ontstane nadeel zal opheffen en dat [geïntimeerde] daarbij rekening dient te houden met een vermindering van de huurprijs en verlaging van de overnamesom.
6.1.9.
Op 10 december 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden. Bij die bespreking waren aanwezig de heer [geïntimeerde] , dhr. [betrokkene] , [accountant appellante] , accountant van [appellante] , en de heer [makelaar geïntimeerde] , de makelaar van [geïntimeerde] .
6.1.10.
Bij e-mail van 11 december 2009 heeft makelaar [makelaar geïntimeerde] aan zowel [geïntimeerde] als [appellante] een allonge op de huurovereenkomst toegezonden. Hij schrijft in deze e-mail:
‘Beste [geïntimeerde] en [directeur appellante] ,
Ik ben bijzonder blij dat jullie beiden gisteren tot overeenstemming zijn gekomen. Dit zal jullie relatie als verhuurder en huurder alleen maar ten goede komen. Daar ben ik van overtuigd.
Bijgaand de aangepaste allonge op de huurovereenkomst. Graag verneem ik of jullie hiermee accoord kunnen gaan.
De allonge en het begininspectierapport dienen daarna veder te worden ondertekend. Dit zullen wij samen met jullie regelen.’
6.1.11.
De allonge is door beide partijen ondertekend en houdt, voor zover thans van belang, het navolgende in:
‘(…)
Art. 2
2.ADe huurprijs zoals genoemd in artikel 4.1 van de huurovereenkomst zal worden verlaagd met een bedrag van € 3.600,p per jaar. De nieuwe huurprijs wordt derhalve € 47.400,- per jaar, exclusief BTW, (…).
2.BPer betaalperiode van 1 kalendermaand bedraagt bij aanvang van de huurovereenkomst de huurprijs € 3.950,- exclusief BTW, (…).
Art. 3
Voor het overige blijft de huurovereenkomst ongewijzigd van kracht.’
6.1.12.De huurovereenkomst tussen partijen is geëindigd per 1 september 2014. [appellante] heeft aan huurtermijnen een bedrag van € 6.715,00 onbetaald gelaten. [geïntimeerde] heeft de volledige bankgarantie geïnd.
6.1.13.
Bij brief van 26 september 2014 heeft mr. Spijker namens [appellante] , voor zover thans van belang, aan [geïntimeerde] bericht dat de werkelijke verkoopvloeroppervlakte van de winkel 40 m2 minder bedraagt dan vooraf aan haar was medegedeeld en waarop de huurprijs is gebaseerd, en dat [appellante] aldus in totaal € 51.216,49 teveel aan huur heeft betaald. [geïntimeerde] is gesommeerd dit bedrag, vermeerderd met 6 % rente, aan [appellante] terug te betalen.
6.2.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie, na eiswijziging, gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 59.010,02, althans € 44.536,06, te vermeerderen met 6 % rente dan wel de wettelijke (handels)rente, tot betaling van de onterecht opgeëiste bankgarantie van € 12.750,00, te vermeerderen met de door het onrechtmatig opeisen veroorzaakte kosten en gemiste rente en tot vergoeding van de proceskosten.
[appellante] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het de bedoeling van partijen was, althans dat zij er gelet op de verklaringen van partijen voorafgaand aan de huurovereenkomst redelijkerwijs van uit mocht gaan dat een huurprijs zou gelden van € 222,68 per m2 maal het juiste aantal m2, dat [geïntimeerde] haar heeft medegedeeld dat de winkelvloeroppervlakte 194 m2 bedraagt, terwijl het juiste aantal VVO 141 m2, althans 154 m2 bedraagt, en dat gelet hierop primair sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 BW en subsidiair van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst tussen partijen.
[appellante] stelt als gevolg van dit gebrek dan wel deze wanprestatie schade te hebben geleden, bestaande uit teveel betaalde huur over een periode van vijf jaar.
6.2.2.
[geïntimeerde] heeft tegen het voorgaande gemotiveerd verweer gevoerd, primair inhoudende dat het geschil tussen partijen over de huurprijs al in 2009 is beslecht door een tussen partijen getroffen minnelijke regeling waarbij een verlaging van de huurprijs is overeengekomen. Subsidiair heeft hij als verweer gevoerd dat [appellante] zijn rechten heeft verwerkt en meer subsidiair dat geen sprake is van een gebrek of een tekortkoming aan zijn zijde en dat de algemene voorwaarden het recht op huurvermindering uitsluiten.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft in reconventie veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 7.223,50, vermeerderd met wettelijke rente, en van de contractuele boete van € 300,- per maand vanaf mei 2014. [geïntimeerde] stelt van [appellante] te vorderen te hebben een bedrag van € 27.798,50, bestaande onder andere uit een bedrag van € 1.524,60 ter zake van niet uitgevoerde opleverwerkzaamheden, bestaande uit het niet terugplaatsen van twee hardglazen deuren van de etalage, waarop in mindering strekt de geïnde bankgarantie van € 12.750,00 en een door [geïntimeerde] aan [appellante] verschuldigd bedrag van € 7.825,00.
6.3.1.
Bij tussenvonnis van 5 maart 2015 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat partijen kennelijk naar aanleiding van de brief van [appellante] van 9 november 2009, waarin hij heeft gesteld te hebben gedwaald ten aanzien van de VVO, op 10 december 2010 met elkaar een huurverlaging hebben afgesproken, dat de huurverlaging geenszins verklaard kan worden door de trapopgang naar de bovenwoning die niet bij de winkeloppervlakte kan worden betrokken gelet op de geringe oppervlakte daarvan en dat bij gebreke van voldoende onderbouwd verweer aan de zijde van [appellante] ervan uitgegaan dient te worden dat partijen in december 2009 een regeling hebben getroffen voor het geschil over het aantal vierkante meters.
In reconventie heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] van € 2.228,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot de dag der dagvaarding. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat [appellante] een bedrag ad € 20.575,-- waaronder het bedrag van € 1.524,60 voor de hardglazen deuren, te vorderen heeft van [geïntimeerde] , welk bedrag verrekend kan worden met het door [appellante] aan [geïntimeerde] ingevolge de beoordeling in conventie verschuldigde bedrag ad € 22.803,-.De proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd.
6.4.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Daarnaast vordert zij:
- in conventie, na eiswijziging, te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen partieel is vernietigd voor wat betreft de huurprijs op grond van primair bedrog, subsidiair dwaling, en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van
€ 35.000,00 exclusief btw te vermeerderen met wettelijke rente;
- in reconventie afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] en veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan haar van een bedrag van € 1.524,60;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Gelet op het bepaalde in artikel 347 Rv is de eiswijziging in conventie tijdig gedaan en hiertegen is geen bezwaar gemaakt door [geïntimeerde] . Het hof zal dan ook uitgaan van de gewijzigde eis.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vorderingen van [appellante] toewijsbaar zijn.
6.5.
De
eerste griefvan [appellante] is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat partijen in 2009 een regeling hebben getroffen over het geschil over het aantal vierkante meters en dat de vorderingen van [appellante] op die grond niet voor toewijzing in aanmerking komen.
[appellante] voert aan dat de huurovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen door bedrog aan de zijde van [geïntimeerde] dan wel onder invloed van dwaling aan de zijde van [appellante] , nu [geïntimeerde] bij het aangaan van de huurovereenkomst opzettelijk een onjuiste winkelvloeroppervlakte van 194 m2 heeft medegedeeld waardoor partijen een te hoge huurprijs zijn overeengekomen. Door de partiële buitengerechtelijke vernietiging van de huurovereenkomst ten aanzien van de huur bij brief van 9 november 2009 heeft [appellante] teveel huur betaald die [geïntimeerde] aan haar dient terug te betalen, aldus [appellante] .
[geïntimeerde] voert primair als verweer dat het geschil tussen partijen ten aanzien van de winkelvloeroppervlakte al is beslecht door de door partijen in de allonge vastgelegde en op 10 december 2009 overeengekomen huurverlaging en dat hiermee de gedeeltelijke buitengerechtelijke vernietiging van de huurovereenkomst van de baan is.
[appellante] brengt daartegen in dat de bespreking tussen partijen op 10 december 2009 weliswaar heeft plaatsgevonden met het doel om te komen tot nadeelcompensatie in verband met het kleiner aantal m2 VVO, maar dat partijen uiteindelijk daarover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken en dat de huurverlaging slechts betrekking had op de trapopgang naar de bovenwoning die ten onrechte was meegenomen bij de vaststelling van de oorspronkelijke huurprijs.
6.6.1.
De vraag of partijen met de in de allonge vastgelegde regeling, onder meer inhoudende een huurverlaging van € 3.600,00 per jaar, hebben bedoeld een einde te maken aan het geschil over de winkelvloeroppervlakte, zoals [geïntimeerde] stelt, dient naar het oordeel van het hof (mede) te worden beantwoord door uitleg. Een dergelijke uitleg moet worden gedaan aan de hand van de Haviltexmaatstaf. In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden vastgesteld of op grond van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de conclusie kan worden getrokken dat met de in de allonge vervatte afspraken een finale regeling is getroffen of, zoals [appellante] stelt, enkel een regeling met betrekking tot de trapopgang.
6.6.2.
Het hof acht in dat kader de volgende feiten en omstandigheden van belang:
Vast staat dat de aanleiding voor de bespreking op 10 december 2009 is geweest de brief van de advocaat van [appellante] van 9 november 2009. In deze brief is namens [appellante] medegedeeld dat de huurovereenkomst wat betreft de huurprijs gedeeltelijk wordt vernietigd op grond van dwaling vanwege de onjuiste mededelingen van [geïntimeerde] over onder meer de winkelvloeroppervlakte en dat deze vernietiging achterwege kan blijven, indien [geïntimeerde] een aanbod doet dat het nadeel van [appellante] opheft, waarbij onder meer gedacht dient te worden aan een huurverlaging (vgl. r.o. 6.1.7).
Hierover hebben partijen uitdrukkelijk gesproken tijdens de bespreking van 10 december 2009. Deze bespreking heeft uiteindelijk geleid tot een overeenstemming tussen partijen over een huurverlaging van € 3.600,00 per jaar. Vervolgens heeft de heer [makelaar geïntimeerde] de allonge die hij eerder had opgesteld en waarin een wijziging was opgenomen met betrekking tot de vraag welke contractspartij als huurder had te gelden, aangepast en aan beide partijen toegezonden met het verzoek om te berichten of zij met de inhoud ervan konden instemmen. In deze allonge zijn partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat de huurovereenkomst voor het overige ongewijzigd van kracht blijft. De advocaat van [appellante] had eerder, namelijk bij e-mail van 17 november 2009, gericht aan de heer [makelaar geïntimeerde] , gereageerd op de allonge zoals die door [makelaar geïntimeerde] was opgesteld. [appellante] had zich dan ook, kenbaar voor [geïntimeerde] , voorzien van rechtsbijstand. Hij heeft de allonge ontvangen en ondertekend.
Indien het de bedoeling van partijen was om met de overeengekomen huurverlaging enkel het oppervlak van de trapopgang te compenseren en daarmee niet een oplossing te bereiken voor het gehele geschil met betrekking tot het winkeloppervlak, dan had het, zeker nu aanleiding voor de bespreking het geschil over de winkelvloeroppervlakte was, op de weg van [appellante] gelegen om in dat kader een voorbehoud te maken.
6.6.3.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof voldoende vast staan dat partijen met de in de allonge vervatte regeling een einde hebben gemaakt aan het geschil over de winkelvloeroppervlakte.
De door [appellante] voorgestane uitleg van de allonge is niet verenigbaar met de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Zonder nadere toelichting is de stelling van [appellante] dat partijen met die regeling geen einde aan dat geschil hebben gemaakt onbegrijpelijk. [geïntimeerde] mocht ervan uitgaan dat met de in de allonge vervatte regeling het geschil over het aantal m2 winkelvloeroppervlak geregeld was. Dat [geïntimeerde] daarvan uitging, heeft hij ook onderbouwd; zo heeft hij de correspondentie met zijn rechtsbijstandsverlener overgelegd waaruit blijkt dat, na ondertekening van de allonge, de zaak was geregeld en het dossier werd gesloten. [appellante] heeft zich overigens ook gedurende de vijf jaar daarna in overeenstemming met deze uitleg gedragen. Zij heeft al die jaren zonder protest of voorbehoud de lagere huurprijs betaald en heeft niet eerder dan ten tijde van de beëindiging van de huurovereenkomst in 2014 (weer) een beroep gedaan op de gedeeltelijke buitengerechtelijke vernietiging van de huurovereenkomst. De door [appellante] in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de heer [accountant appellante] leidt niet tot een ander oordeel, nu deze verklaring inhoudelijk door [geïntimeerde] gemotiveerd wordt betwist en [accountant appellante] kennelijk niet betrokken is bij het opstellen van de regeling na afloop van de bespreking.
Door [appellante] is evenmin in hoger beroep enig bewijsaanbod gedaan, zodat het hof aan bewijslevering niet toekomt.
Dit betekent dat de eerste grief faalt.
6.7.
De
tweede griefvan [appellante] houdt in dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] het gehuurde niet heeft opgeleverd in de staat waarin het zich bevond, nu [appellante] twee glazen deuren heeft verwijderd die tot de onroerende zaak behoorde, en dat [appellante] ter zake van deze deuren een bedrag van € 1.524,60 aan [geïntimeerde] is verschuldigd.
[appellante] erkent dat zij de betreffende deuren heeft verwijderd, maar volgens haar waren het slechts vitrinedeurtjes die toegang gaven tot de kleine etalage en die behoorden tot de reguliere inventaris. [appellante] heeft de inventaris inclusief de vitrinedeurtjes bij het aangaan van de huurovereenkomst van [geïntimeerde] overgenomen en was dus gerechtigd de deurtjes te verwijderen en te vervangen, aldus [appellante] .
[geïntimeerde] betwist dat de betreffende deuren slechts vitrinedeurtjes waren. Volgens hem waren het deuren waardoor personen zonder zich in rare bochten te wringen toegang kon krijgen tot de etalages aan weerszijden van de entree die in totaal ongeveer 7,5 m2 groot zijn. De deuren behoorden tot het gehuurde en waren onderdeel van de inventaris die [geïntimeerde] bij het einde van de huurovereenkomst heeft teruggekocht, aldus [geïntimeerde] .
6.8.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit artikel 10 van de door partijen op 18 juli 2009 gesloten huurovereenkomst volgt dat [appellante] de gehele bedrijfsinventaris van [geïntimeerde] heeft gekocht en dat deze bedrijfsinventaris bestaat uit de nog aan de huurovereenkomst te hechten lijst van zaken. Deze lijst is in eerste aanleg noch in hoger beroep overgelegd. Artikel 10 van de huurovereenkomst vermeldt voorts dat de inventaris alle vaste en niet-vaste zaken betreft, waaruit kan worden afgeleid dat de hardglazen deuren van de etalage ook tot de door [appellante] gekochte inventaris behoren. Dit wordt ook door [geïntimeerde] erkend. Hij stelt immers zelf in zijn memorie van antwoord dat de deuren onderdeel uitmaakten van de inventaris (vgl. punt 89). Vast staat dat [appellante] de inventaris van [geïntimeerde] heeft overgenomen voor een bedrag van € 10.000,00. Als eigenaar van de inventaris stond het [appellante] vrij om over de inventaris te beschikken en was hij dus gerechtigd om delen van de inventaris, waaronder dus de glazen deuren, te verwijderen en/of te vervangen. Hieraan zijn in de huurovereenkomst geen beperkingen gesteld. Vast staat dat [geïntimeerde] de inventaris bij het einde van de huurovereenkomst van [appellante] heeft teruggekocht voor een bedrag van € 7.000,00. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het hierbij ging om de op dat moment in het gehuurde aanwezige inventaris. Vast staat tevens dat de glazen deuren bij het einde van de huurovereenkomst niet meer aanwezig waren in het gehuurde . Gelet hierop dient ervan te worden uitgegaan dat [geïntimeerde] deze deuren niet heeft teruggekocht. Het hof komt aldus tot de conclusie dat de vordering van [geïntimeerde] ter zake van de hardglazen deuren ten bedrage van € 1.524,60 niet voor toewijzing in aanmerking komt. De tweede grief slaagt. Dit brengt mee dat [appellante] aan [geïntimeerde] , anders dan de kantonrechter in r.o. 4.12 heeft overwogen, niet een totaal bedrag van € 22.803,00 is verschuldigd, maar een totaal bedrag van € 21.278,00 (som van € 15.800,00 ter zake van achterstallige huur, € 2.500,00 ter zake van laatste termijn overname inventaris en € 2.978,40 ter zake van door [appellante] teveel ontvangen energiekosten woonhuis, vgl. r.o. 4.6 tot en met 4.8 van het bestreden vonnis). Geen grief is gericht tegen de overweging van de kantonrechter in r.o. 4.13 dat [appellante] op [geïntimeerde] een vordering van € 20.575,00 heeft die voor verrekening in aanmerking komt, zodat dit in hoger beroep vast staat. Na verrekening resteert een door [appellante] aan [geïntimeerde] te betalen bedrag van € 703,00.
6.9.
Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.228,00. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, [appellante] veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 703,00. [appellante] vordert terugbetaling van het bedrag van € 1.524,60 ter zake van de hardglazen deuren, te vermeerderen met wettelijke rente. Door [geïntimeerde] is niet betwist dat [appellante] dit bedrag op grond van het bestreden vonnis al aan hem heeft voldaan, zodat de vordering tot terugbetaling toewijsbaar is. Dit geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente, nu hiertegen evenmin verweer is gevoerd.
Het bestreden vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
6.10.
[appellante] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. Deze zullen aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden worden begroot op € 711,00 aan griffierecht en op € 2.316,00 aan salaris advocaat (2 punten (memorie van antwoord 1, comparitie van partijen 1) maal tarief III).

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 2.228,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot de dag van betaling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 703,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2015 tot de dag van betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van een bedrag van € 1.524,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van voldoening tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 711,00 aan griffierecht en op € 2.316,00 aan salaris advocaat;
verklaart voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en J. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 januari 2017.
griffier rolraadsheer