ECLI:NL:GHSHE:2017:2501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
15/01243
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges en bouwkosten in de gemeente Someren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Someren tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de leges voor een omgevingsvergunning zijn vastgesteld. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor het vergroten van haar woning en had daarbij bouwkosten van € 22.000 opgegeven. De Heffingsambtenaar stelde echter de bouwkosten vast op € 50.676,75, gebaseerd op het ROEB-overzicht. De Rechtbank oordeelde dat de leges verlaagd moesten worden naar € 609,50, wat leidde tot het hoger beroep van de Heffingsambtenaar.

Tijdens de zitting op 6 april 2017 heeft de belanghebbende haar standpunt toegelicht, terwijl de Heffingsambtenaar niet ter zitting verscheen. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende een deel van de werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd, wat van invloed is op de berekening van de leges. De discussie draait om de uitleg van de Verordening en de toepassing van het ROEB-overzicht versus de prijs die in het economische verkeer aan een derde zou moeten worden betaald.

Het Hof concludeert dat de leges moeten worden vastgesteld op basis van de door de belanghebbende bepleite bouwkosten van € 22.288, wat resulteert in een vermindering van de leges tot € 529,85. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar wordt ongegrond verklaard, terwijl het incidentele hoger beroep van de belanghebbende gegrond wordt verklaard. De uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01243
Uitspraak op het hoger beroep van
De heffingsambtenaar van de gemeente Someren,
hierna: de Heffingsambtenaar,
en het incidenteel hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 9 oktober 2015, nummer SHE 15/420 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen van belanghebbende geheven leges.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn bij factuur van 19 mei 2014 leges tot een bedrag van € 1.188,90 in rekening gebracht in verband met een aanvraag tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de door belanghebbende verschuldigde leges vastgesteld op € 609,50.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het incidentele hoger beroep niet beantwoord, ook niet nadat het Hof de Heffingsambtenaar op de mogelijkheid van beantwoorden heeft gewezen.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar heeft op 6 april 2017 telefonisch aan de griffier te kennen gegeven dat hij de zittingsdatum onjuist in de agenda had genoteerd en om die reden namens de Heffingsambtenaar niemand ter zitting zal verschijnen.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Verordening
2.1.
Op 18 december 2013 is door de raad van de gemeente Someren de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2014 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
2.2.
In artikel 2 van de Verordening is bepaald dat onder de naam `leges´ rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend. In artikel 5 daarvan is voorts geregeld dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de Tarieventabel.
2.3.
In de Tarieventabel betreft titel 2 `Dienstverlening in het kader van de fysieke leefomgeving invoering van de WABO´. In hoofdstuk 1 daarvan, ‘Begripsomschrijvingen’, zijn onder 2.1.1.2 ‘bouwkosten’ als volgt gedefinieerd:
“2.1.1.2 bouwkosten:
Bij het bepalen van de hoogte van de bouwkosten wordt uitgegaan van de actuele prijzen per eenheid zoals die jaarlijks worden vastgesteld door het ROEB (Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht) en bij deze tarieventabel als bijlage zijn opgenomen.
Indien de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het hiervoor genoemde ROEB-overzicht, wordt onder bouwkosten verstaan: de aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals die normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.”
Feiten
2.4.
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van een woning aan de [adres] 21 te [plaats] . Op het aanvraagformulier heeft belanghebbende vermeld dat de bouwkosten € 22.000 bedragen.
2.5.
De Heffingsambtenaar heeft bij factuur van 19 mei 2014 voor het in behandeling nemen van de hiervoor genoemde aanvraag leges geheven tot een bedrag van € 1.188,90. De Heffingsambtenaar is bij de vaststelling van de leges uitgegaan van bouwkosten van in totaal € 50.676,75. De hoogte van de bouwkosten heeft de Heffingsambtenaar gebaseerd op de prijzen per m² zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Overleg Eindhoven Bouwtoezicht (hierna: het ROEB-overzicht).
2.6.
Belanghebbende heeft facturen overgelegd van [A] (hierna: [A] ) voor verrichte werkzaamheden en materiaalkosten van in totaal € 16.700,14 exclusief BTW. De verrichte werkzaamheden zijn omschreven als ‘fundering’, ‘metselwerk’ en ‘timmerwerk’. Voorts heeft belanghebbende facturen overgelegd van aangeschafte materialen van in totaal € 4.331,42 exclusief BTW en een factuur van Brabantwater van € 481 exclusief BTW voor het wijzigen van een bestaande aansluiting.
2.7.
De bouwwerkzaamheden zijn gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschied. Belanghebbende heeft zelf de dakbedekking en het plafond van gipsplaten aangebracht. Zij heeft de door haar hieraan bestede tijd berekend op 48 uren.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de leges tot een juist bedrag zijn geheven. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de leges tot € 529,85, gebaseerd op bouwkosten van € 22.288. De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Vaststaat dat belanghebbende een deel van de aan het bouwen van de aanbouw verbonden werkzaamheden zelf heeft uitgevoerd. Tussen partijen is niet in geschil dat dit met zich brengt dat het bouwen van de aanbouw gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid is geschied, zulks in de zin van de derde volzin van artikel 2.1.1.2 van de Tarieventabel.
4.2.
Naar de mening van belanghebbende brengt dit laatste, gelet op de redactie van genoemd artikel van de Tarieventabel, met zich dat alsdan de in de eerste volzin van dit artikel voorkomende regel dat voor het bepalen van de hoogte van de bouwkosten wordt aangesloten bij het ROEB-overzicht niet van toepassing is en dat uitsluitend beslissend is de prijs die in het economische verkeer aan een derde zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van de onderhavige aanbouw. De Heffingsambtenaar stelt daartegenover dat de derde volzin slechts een uitzondering vormt op hetgeen is bepaald in de tweede volzin en dat alleen wordt toegekomen aan de prijs in het economische verkeer als de bouwkosten niet kunnen worden bepaald aan de hand van het ROEB-overzicht. De Heffingsambtenaar heeft daarbij aangevoerd dat de door belanghebbende gegeven uitleg van de Verordening in strijd is met de bedoeling van de gemeentelijk wetgever. Hierbij wijst de Heffingsambtenaar erop dat aldus rechtsongelijkheid ontstaat. Immers, voor het tot stand brengen van eenzelfde bouwwerk zou de verschuldigde leges verschillen afhankelijk of de totstandkoming geschiedt door een derde of door zelfwerkzaamheid, zelfs al is maar voor een klein gedeelte sprake van zelfwerkzaamheid.
4.3.
De tekst van de Verordening is voor meerderlei uitleg vatbaar en kan op beide door partijen bepleite wijzen worden uitgelegd. De bedoeling van de gemeentelijk wetgever volgt niet eenduidig uit de tekst van de bepaling en blijkt ook niet anderszins uit de stukken van het geding, dan wel uit enige openbare bron. De Heffingsambtenaar heeft geen raadsbesluit of een ander bewijsmiddel overgelegd, waaruit die bedoeling kan worden afgeleid. Aan de Heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat het ROEB-overzicht in alle daarin genoemde categorieën zowel kan worden toegepast bij totstandkoming door een derde als bij zelfwerkzaamheid, aangezien wordt uitgegaan van standaard prijzen per m². Dit is anders indien de derde volzin van toepassing is, aangezien bij zelfwerkzaamheid niet kan worden aangesloten bij een aannemingssom. Uit de tekst van de bepaling volgt echter niet eenduidig dat de gemeentelijk wetgever heeft bedoeld om de derde volzin op deze (meer beperkte) wijze uit te leggen. De omstandigheid dat de tweede en derde volzin gezamenlijk een aparte alinea vormen, is daartoe ook onvoldoende. Hieruit zou eveneens kunnen worden afgeleid dat in de tweede alinea, zijnde de tweede en de derde volzin, uitzonderingen zijn vastgelegd op hetgeen is bepaald in de eerste alinea. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen rechtvaardigt hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd niet de conclusie dat in onderhavig geval het ROEB-overzicht dient te worden toegepast. De bouwkosten dienen alsdan te worden bepaald op de prijs die in het economische verkeer aan een derde zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van de aanbouw.
4.4.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende niet in de aanvraag te kennen heeft gegeven dat (deels) sprake is van zelfwerkzaamheid. Melding daarvan is niet als voorwaarde gesteld om de bouwkosten op deze wijze te bepalen. Bovendien heeft belanghebbende onweersproken gesteld dat in het aanvraagformulier hiernaar niet wordt gevraagd. Belanghebbende heeft met de door haar ingebrachte stukken en gegeven toelichting gemotiveerd gesteld dat evenbedoelde prijs niet hoger is te stellen dan € 22.288. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich brengt dat de Heffingsambtenaar, die voor de berekening van de verschuldigde leges uit wenst te gaan van een hogere prijs, die hogere prijs aannemelijk maakt. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar ter onderbouwing van zijn standpunt, evenals in beroep, uitsluitend gewezen op het ROEB-overzicht. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat de in het ROEB-overzicht vermelde prijzen overeenstemmen met de prijzen in het economische verkeer. De werkzaamheden zijn in casu grotendeels verricht door een derde, te weten [A] , en belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de door [A] gehanteerde prijzen lager zijn dan in het ROEB-overzicht vermelde prijzen. De Rechtbank heeft dan ook terecht de verschuldigde leges verminderd.
4.5.
Subsidiair stelt de Heffingsambtenaar dat de door belanghebbende bepleite, alsmede de door de Rechtbank aangehouden, bouwkosten op een te laag bedrag zijn vastgesteld, terwijl belanghebbende in het incidentele hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat de Rechtbank ten onrechte van de door haar bepleite bouwkosten is afgeweken. Dienaangaande heeft de Heffingsambtenaar, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat het door belanghebbende gehanteerde uurtarief niet marktconform is. Belanghebbende heeft aangevoerd dat [A] , een door haar ingeschakelde derde, een uurtarief van € 15 (excl. BTW) per uur in rekening heeft gebracht. Voorts heeft belanghebbende advertenties geplaatst op de website marktplaats.nl overgelegd, waaruit volgt dat andere aannemers vergelijkbare uurtarieven hanteren. Het is dan ook aannemelijk dat € 15 (excl. BTW) een prijs is die in het economische verkeer aan een derde zou moeten worden betaald. Voorts acht het Hof op basis van de door belanghebbende overgelegde stukken en gegeven toelichting, aannemelijk dat in de door belanghebbende berekende bouwkosten de kosten van alle werkzaamheden in verband met het tot stand brengen van de aanbouw zijn begrepen. De verschuldigde leges dienen derhalve te worden vastgesteld op basis van de door belanghebbende bepleite bouwkosten van € 22.288 tot een bedrag van € 529,85.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Het incidentele hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar dienen te worden vernietigd en de leges dienen te worden verminderd tot € 529,85.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Nu het hoger beroep ongegrond is, wordt ter zake van het door de Heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 497.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Nu het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.9.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming op een bedrag aan reis- en verletkosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van € 12,60.
4.10.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond;
  • verklaarthet incidentele hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
  • vernietigtde uitspraak op bezwaar;
  • vermindertde verschuldigde leges tot een bedrag van € 529,85;
  • bepaaltdat van de Heffingsambtenaar ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 497;
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 12,60.
Aldus gedaan op 2 juni 2017 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P.J.J. Vonk en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van S.J. Willems-Ruesink, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.