ECLI:NL:GHSHE:2017:2742

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
200.207.053_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over goederen van een rechthebbende met verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een rechthebbende die verzoekt om de opheffing van het bewind over zijn goederen. Het bewind was ingesteld door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2014, omdat de rechthebbende als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat werd geacht zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende, die analfabeet is en een IQ van 55 heeft, heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij inmiddels in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren en dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2017 is de rechthebbende bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de geestelijke beperking van de rechthebbende nog steeds aanwezig is en dat hij niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de rechthebbende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen zelfstandig waar te nemen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de rechthebbende nog steeds problemen ondervindt met de Nederlandse taal en dat hij onvoldoende inzicht heeft in zijn financiële situatie. De rechthebbende heeft weliswaar stappen gezet om meer zelfstandigheid te verkrijgen, maar deze zijn nog niet voldoende om het bewind op te heffen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 juni 2017
Zaaknummer: 200.207.053/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5169547 OV VERZ 16-5656
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant ], thans naar zijn zeggen genaamd [appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Th. ten Velde.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 20 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2017, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidende verzoek tot opheffing van het bewind over zijn goederen alsnog toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 mei 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Ten Velde en door de heer A.M. Hassan, tolk in de Somalische taal;
  • de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 augustus 2016;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 11 januari 2017;
  • de hieronder nader te noemen beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg van 7 mei 2014.
2.3.1.
Bij brief van 9 mei 2017 heeft de bewindvoerder, zoals ter zitting in hoger beroep besproken, nog nadere stukken in het geding gebracht. Mr. Ten Velde heeft hierop bij V6-formulier van 17 mei 2017 gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 7 mei 2014 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van de heer [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van dezelfde rechtbank het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking geoordeeld dat in onvoldoende mate is gebleken dat er geen sprake meer is van een verstandelijke beperking en dat derhalve de grond die tot instelling van het bewind heeft geleid nog steeds aanwezig is. De enkele aanwezigheid van een verstandelijke beperking is echter onvoldoende grond voor bewind. Er moet sprake zijn van een verstandelijke beperking die zodanig is dat de betrokkene onvoldoende in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dat de specifieke beperking van de rechthebbende voor hem een belemmering vormt om zijn belangen waar te nemen, is niet vastgesteld. Daarbij heeft de kantonrechter niet aangegeven waarom de begeleiding die de rechthebbende thans van Amarant ontvangt niet afdoende is. Voor zover er al sprake is van een beperking, dan is niet getoetst of deze van dezelfde aard en omvang is zoals deze ten tijde van het uitspreken van het bewind bestond.
Het rapport behorende bij de oorspronkelijke aanvraag dateert van 2011 en is inmiddels achterhaald. Dit rapport schetst voorts mogelijk een verkeerd beeld vanwege het feit dat rechthebbende destijds analfabeet was, niet bekend was met de gebruikte vorm van testafname en er een taalbarrière speelde.
De rechthebbende wil graag meer zelfstandigheid. Zelfredzaamheid dient het uitgangpunt te zijn. Indien de betrokkene gedurende het bewind afdoende in staat blijkt te zijn zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, dient het bewind te worden opgeheven. Gedurende een bewind moet getoetst worden of de noodzaak tot het bewind nog steeds bestaat. De rechthebbende heeft weliswaar hulp nodig, maar niet op vermogensrechtelijk terrein. De begeleiding van de rechthebbende bedraagt slechts twee uur per week en deze begeleiding ziet voornamelijk op de omgangsvormen binnen de maatschappij en het zich staande houden in de maatschappij. Er is dus slechts een zeer beperkte noodzaak tot begeleiding.
Ten aanzien van het financieel beheer heeft de rechthebbende een plan gemaakt. De rechthebbende heeft een netwerk en hij is in staat om - indien nodig - extra ondersteuning in te schakelen.
De schulden zijn destijds ontstaan, omdat de studie Nederlandse taal van de rechthebbende stopte en daarmee ook zijn uitkering. Inmiddels heeft de rechthebbende weer een uitkering.
3.5.
De bewindvoerder heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Het bewind is destijds ingesteld op grond van de vaststelling dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand duurzaam niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Tijdens de loop van het bewind bleek er sprake te zijn van een problematische schuldenlast.
Teneinde de schulden weg te werken heeft de bewindvoerder een schuldentraject via de gemeente kunnen bewerkstelligen en door middel van een krediet ter hoogte van
€ 1.750,-- zijn de schulden gesaneerd. De aflossing van het gemeentelijke krediet loopt nog tot augustus 2018.
Vanwege zijn verstandelijke beperking heeft de rechthebbende recht op hulp. Een indicatie hiervoor voor het jaar 2017 is inmiddels weer door de gemeente Tilburg afgegeven.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat de contacten tussen hem en de rechthebbende naar behoren verlopen. De bewindvoerder heeft daarnaast ook contact met de begeleiding van Amarant en de bewindvoerder is zonodig telefonisch bereikbaar.
Na afloop van de zitting bij de rechtbank hebben de bewindvoerder en de rechthebbende met elkaar besproken dat het geld dat na voldoening van het budgettair geplande resteert, voortaan ter vrije beschikking van de rechthebbende zal worden gesteld. In zoverre heeft de rechthebbende al meer vrijheid en verantwoordelijkheid gekregen. Tot nu toe heeft deze nieuwe regeling nog niet tot grote problemen geleid. De rechthebbende heeft nog twee à drie keer gebeld met het verzoek om extra geld.
De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het bewind dient te worden voortgezet, nu de grond, de geestelijke beperking, nog steeds aanwezig is en hij de overtuiging heeft dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren, met alle mogelijke gevolgen van dien. Naast de beperking is er nog steeds sprake van een forse taalbarrière. De rechthebbende heeft zich in dit kader nog nauwelijks ontwikkeld.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de rechthebbende thans in een zodanige geestelijke toestand verkeert dat hij in staat kan worden geacht ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Het hof gaat er derhalve vanuit dat de noodzaak tot onderbewindstelling nog steeds bestaat.
Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.6.3.
Gebleken is dat de rechthebbende als analfabeet naar Nederland is gekomen en in zijn geboorteland nooit naar school is geweest. Uit voormeld onderzoek uit 2011 is destijds naar voren gekomen dat er bij de rechthebbende sprake was van een IQ van 55. Van de zijde van rechthebbende is de uitkomst van dit onderzoek weliswaar (deels) in twijfel getrokken, maar er is geen nader onderzoek tegenover gesteld noch zijn andere anders duidende concrete feiten aangevoerd. De rechthebbende heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. Alhoewel de rechthebbende stelt dat hij hiertoe een plan heeft gemaakt, is hiervan niets gebleken. Op concrete vragen hieromtrent is de rechthebbende concrete antwoorden verschuldigd gebleven. Ter zitting is gebleken dat de rechthebbende onvoldoende inzicht heeft in zijn schuldenlast en het hiermee samenhangende saneringskrediet, alsmede in zijn maandelijkse financiële verplichtingen. Ondanks dat de rechthebbende inmiddels meer verantwoordelijkheid heeft gekregen, in die zin dat hij maandelijks meer geld ter beschikking krijgt, heeft hij de bewindvoerder nog twee à drie keer verzocht om extra leefgeld.
De rechthebbende krijgt bovendien twee uur per week individuele begeleiding van Amarant, nu hij kennelijk problemen ondervindt zich staande te houden in de maatschappij. Kennelijk is de rechthebbende niet in staat om deze problemen zelfstandig dan wel met behulp van zijn omgeving op te lossen.
Ten slotte is gebleken dat de rechthebbende ondanks zijn reeds jarenlange verblijf in Nederland de Nederlandse taal nog steeds niet machtig is. De rechthebbende heeft hierin derhalve nauwelijks vooruitgang laten zien.
3.6.4.
Het is uiteraard positief dat de rechthebbende vooruit wil in het leven. Zo is hij op zoek naar een betaalde baan en een zelfstandige woning en wil hij graag aantonen dat hij zich staande kan houden in de Nederlandse maatschappij.
De rechthebbende heeft evenwel nog onvoldoende aantoonbare stappen gezet waaruit blijkt dat hij voldoende capabel is om zijn vermogensrechtelijke belangen, al dan niet met behulp van derden, zelfstandig waar te nemen.
3.7.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 20 oktober 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, M.C. Bijleveld-van der Slikke en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 15 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.