6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op 6 september 2006 heeft ABN AMRO onder [nummer] een kredietovereenkomst (krediet in rekening courant) gesloten met [de V.O.F.]
b. Deze overeenkomst is onder meer ondertekend door [appellant] , die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst vennoot was van de VOF, en ABN AMRO.
c. Op 27 december 2006 is met betrekking tot voormelde rekening onder [nummer] een rekeningovername verklaring ondertekend. In deze verklaring hebben de oude rekeninghouder (de vennoten van de V.O.F, onder wie [appellant] ) en de nieuwe rekeninghouder ( [appellant] ) gezamenlijk aan ABN AMRO verzocht om voormelde rekening voortaan ten name van de nieuwe rekeninghouder ( [appellant] ) te administreren. ABN AMRO heeft dit verzoek conform haar bereidverklaring ingewilligd.
d. Op 9 februari 2010 is [appellant] failliet verklaard. Tot curator in het faillissement is [persoon A] benoemd.
e. Bij brief van 23 februari 2010 heeft Solveon Incasso BV namens ABN AMRO aan voormelde curator onder meer bericht dat zij met onmiddellijke ingang gebruik maakt van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het krediet in rekening- courant (geadministreerd onder rekeningnummer [nummer] ) onder opeising van het aan ABN AMRO verschuldigde bedrag.
f. Solveon Incasso BV heeft op 23 februari 2010 namens ABN AMRO voormelde vordering ingediend in het faillissement van [appellant] . Bij brief van 24 februari 2010 heeft de curator aan Solveon Incasso BV bericht dat voormelde vordering is geplaatst op de lijst van voorlopig erkende concurrente debiteuren.
g. Het faillissement van [appellant] is op 28 september 2012 wegens gebrek aan baten opgeheven.
6.2.1.Bij inleidende dagvaarding van 26 augustus 2014 heeft ABN AMRO van [appellant] de betaling gevorderd van € 25.000,- primair te vermeerderen met de overeengekomen rente van 8,85% per jaar over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening en subsidiair te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der verzuim tot de dag van voldoening.
6.2.2.Aan deze vordering heeft ABN AMRO, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
ABN AMRO heeft van [appellant] opeisbaar te vorderen gekregen een bedrag van € 52.936,47 op grond van een met [appellant] gesloten rekening-courant overeenkomst onder [nummer] . Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van ABN AMRO van toepassing. Op grond van deze algemene voorwaarden is ABN AMRO gerechtigd mede van [appellant] te vorderen een bedrag van € 9.151,56 aan overeengekomen rente van 8,85% per jaar, gerekend vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der dagvaarding. Subsidiair maakt ABN AMRO aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente.
[appellant] is ondanks sommatie van de gemachtigde van ABN AMRO in gebreke gebleven met de voldoening van het verschuldigde aan ABN AMRO, waardoor zij thans van [appellant] te vorderen heeft:
Hoofdsom € 52.936,47
Rente
€ 9.151,56 +
Subtotaal € 62.088,03
in mindering betaald na sommatie
€ 0,00 -
aldus ongeacht nadere rente en kosten € 62.088,03
ABN AMRO vordert een bedrag van € 25.000,- onder nadrukkelijke reservering van het overige, nu de rechtstitel niet door [appellant] wordt betwist.
6.2.3.[appellant] heeft bij conclusie van antwoord voor alle weren aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. [appellant] betwist dat hij partij is bij de overeenkomst, waarop ABN AMRO haar vordering baseert. De overeenkomst die ABN AMRO aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, is namelijk gesloten tussen ABN AMRO en [de V.O.F.] [appellant] wordt ook geen partij bij deze overeenkomst door de rekeningovernameverklaring, waarin is vermeld dat [appellant] de nieuwe rekeninghouder wordt terzake van voormelde rekeningcourantovereenkomst. Deze verklaring voldoet niet aan de vereisten van art. 6:159 BW, zodat deze verklaring (zonder de op straffe van nietigheid voorgeschreven akte, die ontbreekt) geen contractsovername bewerkstelligt. Nu de door [appellant] bestreden rechtstitel betrekking heeft op een vordering die in totaal € 62.088,03 beloopt, is de kantonrechter niet bevoegd om van het geschil kennis te nemen, zodat de zaak naar de bevoegde rechter (sector civiel) moet worden verwezen.
Op grond van het voorgaande heeft [appellant] tevens geconcludeerd dat hij niets is verschuldigd aan ABN AMRO, zodat de vordering dient te worden afgewezen.
6.2.4.ABN AMRO heeft de incidentele vordering, die strekt tot onbevoegdverklaring van de kantonrechter, bestreden.
6.2.5.In het tussenvonnis van 7 januari 2015 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] , anders dan hij stelt, met het vorenstaande niet de rechtstitel bestrijdt, waarop de vordering is gegrond, zoals bedoeld in art. 93 sub a Rv. Weliswaar ziet de rekening-courant overeenkomst op een aanzienlijk hoger bedrag dan de hoogte van de competentiegrens van
€ 25.000,-, maar nu ABN AMRO haar vordering heeft beperkt tot voormeld bedrag, is de kantonrechter van oordeel dat hij toch bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de incidentele vordering afgewezen.
6.2.6.Nadat partijen vervolgens een conclusie van repliek en dupliek hebben genomen, heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 27 mei 2015 de vordering van ABN AMRO toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.