ECLI:NL:GHSHE:2017:2865

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
200.181.409_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij installatie van een klimaatregelingssysteem in de varkenshouderij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de maatschap [de maatschap] tegen Electro [elektro] B.V. over de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door een fout bij de installatie van een klimaatregelingssysteem in een varkensstal. De maatschap, bestaande uit leden [lid maatschap 1] en [lid maatschap 2], heeft in 2008 een nieuwe varkensstal gebouwd en het klimaatregelingssysteem laten installeren door [geïntimeerde]. Na de installatie functioneerde het systeem aanvankelijk goed, maar op 3 en 10 april 2009 traden er problemen op door een te hoge temperatuur in de stal, wat leidde tot een ongewoon hoog aantal verwerpingen van biggen. De maatschap heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade van € 136.000,-. Het hof heeft in deze zaak een deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht om te bepalen of [geïntimeerde] tekort is geschoten in de installatie van het systeem. De maatschap stelt dat [geïntimeerde] de instellingen van het systeem niet goed heeft afgesteld, terwijl [geïntimeerde] betwist dat er sprake is van aansprakelijkheid. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor uitlating en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.181.409/01
arrest van 27 juni 2017
in de zaak van

1.de maatschap Maatschap [de maatschap] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
a. [lid maatschap 1] en
b. [lid maatschap 2] ,
leden van de maatschap,
beiden [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden in enkelvoud als de maatschap,
advocaat: mr. G.D. Bosman,
tegen
Electro [elektro] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg,
als vervolg op het door dit hof gewezen tussenarrest d.d. 19 januari 2016 in het bij exploot van dagvaarding van 3 november 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 augustus 2015, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de maatschap als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het tussenarrest van 19 januari 2016

Bij dat arrest heeft het hof een comparitie van partijen bevolen.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van comparitie en aanbrengen d.d. 8 maart 2016;
  • de memorie van grieven van de maatschap met 3 producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] ;
  • de akte van de maatschap;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De maatschap exploiteert een onderneming die zich onder meer bezighoudt met het fokken en houden van varkens. In 2008/2009 heeft de maatschap een nieuwe varkensstal te [vestigingsplaats] gebouwd waarmee het aantal varkens op die locatie kon worden vermeerderd van 700 tot 1464, derhalve 764 varkens meer.
[geïntimeerde] is een ervaren installateur, gespecialiseerd in de varkenshouderij. [geïntimeerde] heeft in 2008 in opdracht van de maatschap de elektriciteit, verlichting en het klimaatregelingssysteem in de nieuwe varkensstal geïnstalleerd en ingeregeld. Na installatie van de klimaatregeling in september 2008 heeft de maatschap de stal nog diezelfde maand in gebruik genomen in die zin dat geleidelijk meer zeugen in de stal werden geplaatst totdat in januari/februari 2009 de stal volledig in gebruik was.
In de periode tot april 2009 heeft de klimaatregeling naar behoren gewerkt.
Op 3 april 2009 steeg de buitentemperatuur tot 22/23 graden Celsius waardoor de klimaatregeling ervoor moest zorgen dat de temperatuur in de stal niet hoger zou oplopen dan de ingestelde temperatuur. De (dertig) inlaatventielen (ook genoemd ventilatiekleppen, luchtkleppen of inlaatkleppen) die in de lengtegevels van de stal zijn aangebracht gaan dan verder openstaan en de (vijf) ventilatoren die links achter boven in de stal zijn geplaatst en de lucht naar buiten afzuigen, gaan dan harder draaien (zie schets bij proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg). Een en ander gebeurt volautomatisch.
Op 10 april 2009 steeg de buitentemperatuur opnieuw boven de 20 graden Celsius. Op die dag constateerde de maatschap een ongebruikelijk hoog aantal verwerpingen van biggen/vruchten door fokzeugen die in de buitenste rijen (links en rechts) naast de zijgevels van de stal lagen nabij de inlaatventielen. De maatschap heeft daarop de dierenarts en [geïntimeerde] opgeroepen. De dierenarts stelde vast dat het in de stal sterk tochtte, vooral onder de inlaatventielen. Hij noteerde dat je het voelt “waaien” in de stal, dat de luchtinlaten veel te ver openstaan (maximaal) en dat het ventilatieniveau zeer hoog ligt (prod. 3 inl. dagv.). [geïntimeerde] heeft op die dag de instellingen van het klimaatsysteem aangepast in die zin dat de inlaatventielen nog maar voor 70% open kunnen gaan staan en de ventilatoren nog maar voor 80% van de maximale snelheid kunnen draaien. Na deze aanpassing van de instellingen van het klimaatregeling hebben zich geen problemen meer voorgedaan bij de zeugen.
Bij brief d.d. 14 mei 2013 (prod. 11 inl. dagv.) heeft (de advocaat van) de maatschap [geïntimeerde] aansprakelijk gehouden voor de door de maatschap geleden schade.
3.2.
De maatschap vordert in dit geding - zakelijk weergegeven – de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 136.000,- met rente en kosten, althans een schadevergoeding nader op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en in dit laatste geval tevens een voorschot van € 40.000,- op de schadevergoeding.
3.2.1.
De maatschap legt aan deze vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] bij de installatie van het klimaatregeling in september 2008 het systeem niet goed heeft ingeregeld.
Bij de berekening van de benodigde capaciteit van het geïnstalleerde klimaatregelingssysteem had [geïntimeerde] namelijk rekening gehouden met een zekere overcapaciteit. Door bij de inregeling van de klimaatregeling de capaciteit niet te begrenzen/verfijnen en de maatschap daaromtrent niet te informeren, is [geïntimeerde] tekortgeschoten in de nakoming van de opdracht.
3.3.
[geïntimeerde] heeft haar aansprakelijkheid bestreden.
3.3.1.
[geïntimeerde] stelt dat de maatschap op de hoogte was van de overcapaciteit van het klimaatregelingssysteem. Die overcapaciteit was berekend in verband met een nog te installeren luchtwasser. [geïntimeerde] kon niet van te voren inschatten dat een nadere afstelling (van de stand van de inlaatkleppen en werking van de ventilatoren) in september 2008 nodig was. De stal was toen niet volledig in gebruik en er moest nog een luchtwasser geïnstalleerd worden. Het is de maatschap - en niet [geïntimeerde] - die de werking van het systeem (de ventilatie) in de gaten moet houden door niet alleen tijdens het voeren, maar ook daarbuiten de gevoelstemperatuur, luchtbeweging (tocht) en het gedrag van de dieren extra te controleren (cva punten 30 - 34). De maatschap treft eigen schuld doordat zij de tocht niet eerder heeft opgemerkt en niet eerder heeft verzocht om aanvullende controle of optimalisering door [geïntimeerde] .
3.4.
Bij vonnis van 12 augustus 2015 heeft de rechtbank de vorderingen van de maatschap afgewezen.
3.5.
De grieven I en II van de maatschap zijn gericht tegen de vaststelling door de rechtbank van de feiten.
Deze grieven falen. De overwegingen waartegen deze grieven gericht zijn, zijn juist. Ook in hoger beroep bestrijdt de maatschap niet dat op 3 en 10 april 2009 de buitentemperatuur boven de 20 graden Celsius is gestegen en dat [geïntimeerde] op 10 april 2009 op verzoek van de maatschap de inregeling van het klimaatsysteem heeft aangepast. Dat de mate van aanpassing (zie de genoemde percentages in rov. 3.1 sub e van 70% c.q. 80% ) niet door de maatschap, maar door de monteurs van [geïntimeerde] is bepaald neemt het hof als vaststaand aan, nu dit door [geïntimeerde] niet gemotiveerd is bestreden, maar dit maakt de bestreden overwegingen van de rechtbank als zodanig niet onjuist.
3.6.
Grief III is gericht tegen de overweging van de rechtbank waarin deze concludeert dat [geïntimeerde] in beginsel niet kan worden verweten dat zij in september 2008 de klimaatregeling zodanig heeft ingeregeld dat – zo nodig – de volledige capaciteit daarvan kon worden benut. Een van de hoofdredenen om voor een grotere capaciteit te kiezen was immers, aldus de rechtbank, het feit dat de maatschap aangaf wettelijk verplicht te zijn
op korte termijnin haar stal een luchtwasser te installeren waardoor een grotere luchtweerstand zou optreden en een grotere capaciteit nodig was.
3.6.1.
In de toelichting op deze grief stelt de maatschap dat [geïntimeerde] haar adviseerde om te kiezen voor een grotere capaciteit om reden van energiesparing en het voorhanden hebben van een grotere capaciteit voor noodgevallen. De maatschap was daarmee akkoord. Bij de berekening heeft [geïntimeerde] toen vervolgens ook rekening gehouden met de te verwachten installatie van een luchtwasser toen de maatschap haar mededeelde dat een luchtwasser moest worden geïnstalleerd. Overigens was voor die luchtwasser een overcapaciteit niet nodig. De luchtwasser is na april 2009 geïnstalleerd toen de inregeling door [geïntimeerde] was aangepast en sindsdien heeft de klimaatregeling zonder nadere aanpassing goed gefunctioneerd (mvg punt 37 en akte punt 3 en 4). Gezien dit een en ander mocht de maatschap verwachten dat de monteurs van [geïntimeerde] bij de inregeling rekening zouden houden met die overcapaciteit, zeker nu de maatschap dit vooraf met de monteurs had besproken. Door dit niet te doen en het systeem zodanig in te stellen dat de installatie voor 100% van haar capaciteit in werking kon treden, heeft [geïntimeerde] een grove fout gemaakt.
3.6.2.
[geïntimeerde] voert als verweer dat zij de overcapaciteit niet heeft geadviseerd en berekend om redenen van energiebesparing en extra capaciteit voor noodgevallen, maar dat zij uitsluitend vanwege een in de toekomst te installeren luchtwasser méér capaciteit heeft berekend dan eigenlijk nodig was. Zolang de luchtwasser niet was geïnstalleerd, behoefde het systeem bij maximaal ventileren de volledige capaciteit niet te benutten en benutte het systeem de volledige capaciteit ook niet. Het is ook niet vanwege die overcapaciteit dat in april 2009 de stand van de ventilatiekleppen op 70% en de maximale snelheid van de ventilatoren op 80% zijn afgesteld. Dat blijkt wel uit het feit dat na installatie van de luchtwasser na april 2009 geen aanpassing meer van de instellingen heeft plaatsgevonden en het systeem goed bleef functioneren (zie mvg punt 37). In september 2008 is het klimaatregelingssysteem naar de toen geldende omstandigheden goed door [geïntimeerde] ingeregeld. De maatschap heeft de stal daarna gefaseerd in gebruik genomen en had, toen de stal volledig werd benut, [geïntimeerde] moeten verzoeken de instellingen te controleren op een optimaal stalklimaat.
3.7.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7.1.
In het eindrapport van 4 april 2011 van ing. [deskundige aan de zijde van Interpolis] (de deskundige die door Interpolis, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] , is ingeschakeld) is als persoonlijke conclusie van [deskundige aan de zijde van Interpolis] (pag. 3) vermeld:

Achteraf zijn zaken makkelijker te analyseren en te verklaren hoe het had moeten zijn, vooraf zijn de gevolgen niet altijd in te schatten. De op de toekomst berekende ventilatiecapaciteit en het afwijkende staltype (qua lengte, breedte, hoogte en indeling) bemoeilijkt een inschatting vooraf. Als de stal in volledig gebruik is moeten vooraf gedane instellingen “in de praktijk” gecontroleerd worden. Dit is niet, onvoldoende of te laat gebeurd.
Het werk, het inregelen van de klepstand en het aantal m3/uur bij bepaalde staltemperatuur is met de kennis van toen (september 2008) uitgevoerd. Daarna heeft er kennelijk geen aanvullende controle of optimalisering meer plaatsgevonden. Ik heb geen aanwijzingen dat de monteurs van [geïntimeerde] onvoldoende zorg aan het inregelen hebben besteed, laat staan daarbij onzorgvuldig te werk zijn gegaan.”
en als conclusie (pag. 4)
“1. Ten aanzien van verzekerde [geïntimeerde] .
“De klepstand is bij oplevering kennelijk goed geweest voor de (weers-)omstandigheden zoals die vanaf september 2008 tot april 2009 zijn geweest. Er zijn immers geen klachten of opmerkingen geweest. De stand is blijkbaar wel gevoelig geweest voor afwijkende weersomstandigheden zoals dat begin 2009 is geweest……
…….
De installateur is niet verantwoordelijk voor de verdere controle bij wisselend weer en voor de optimalisering van het stalklimaat.
…..”
2.
Ten aanzien van wederpartij [lid maatschap 1] .
De algehele controle van het bedrijf, waaronder het stalklimaat, ligt bij de varkenshouder, in casu [lid maatschap 1] . Het is algemeen bekend dat tocht in de stal tot ernstige problemen leidt.
…..
Gezien de claim moet de impact van de tocht groot zijn geweest. Het is kennelijk geen afwijking op het detail geweest.
Gezien het tijdsverloop van september/begin april en het specifieke weer begin april met een plotseling sterk stijgende temperatuur, is de klimaatregeling, onder de gebruikelijke weersomstandigheden kennelijk wel goed geweest.
…”
3.7.2.
De maatschap bestrijdt de conclusie van de deskundige [deskundige aan de zijde van Interpolis] dat er geen aanwijzingen zijn dat de monteurs van [geïntimeerde] onvoldoende zorg hebben besteed aan het inregelen.
Volgens de maatschap hadden de monteurs, gelet op de overcapaciteit van de klimaatregelingsinstallatie, al in september 2008 ervoor moeten zorgen dat, indien de buitentemperatuur aanleiding zou geven tot beheersing van het klimaat in de stal, deze installatie niet voor 100% in werking zou treden (mvg punt 57 en 61).
Het hof begrijpt het betoog van de maatschap aldus dat [geïntimeerde] als deskundig installateur de stand van de ventilatiekleppen al in september 2008 op 70% had moeten stellen en de maximale snelheid van de ventilatoren op 80% en met de luchtweerstand van de te installeren luchtwasser helemaal geen rekening had behoeven te houden, te meer nu is gebleken dat na aanpassing van de inregeling in april 2009 het klimaatsysteem goed bleef functioneren en geen verdere aanpassing behoeft, ook niet na installatie van de luchtwasser.
[geïntimeerde] acht dit verwijt niet terecht (mva punt 26). Volgens [geïntimeerde] wordt het klimaatsysteem bij oplevering standaard ingeregeld met een capaciteit van 100%, tenzij de klant andere wensen heeft, bijvoorbeeld een begrenzing op 80% (mva punt 15). [geïntimeerde] kan immers niet het risico lopen dat ventilatoren te beperkt draaien en inlaatkleppen te beperkt openstaan waardoor het systeem niet optimaal kan functioneren. Het is vervolgens aan de eigenaar, in casu de maatschap, om te controleren of de klimaatbeheersing goed werkt en om eventueel instellingen te (laten) verfijnen (mva punt 49).
3.7.3.
Het hof acht gelet op de standpunten van partijen een deskundigenonderzoek noodzakelijk.
Het hof is voornemens de volgende vragen aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen.
Had een redelijk handelend en redelijk bekwaam installateur het klimaatregelingssysteem, zoals [geïntimeerde] dat (met overcapaciteit) in september 2008 in de stal van de maatschap heeft geïnstalleerd, al in september 2008 zodanig dienen in te regelen dat, indien de buitentemperatuur aanleiding zou geven tot beheersing van het klimaat in de stal, de ventilatoren niet maximaal kunnen draaien en de inlaatkleppen niet maximaal kunnen openstaan, maar dat een en ander wordt begrensd tot 80%, respectievelijk 70% van dat maximum, althans tot een zodanige grens dat het ontstaan van tocht of een valwind, zoals die zich in casu op 10 april 2009 heeft voorgedaan, wordt voorkomen?
Wie zorgt in de praktijk voor de aanpassing van/controle op de inregeling van het aangelegde systeem als de omstandigheden zich wijzigen (van winter naar zomer; met of zonder luchtwasser)? Is dat de installateur of de varkenshouder? Meer in het bijzonder: indien [geïntimeerde] in september 2008 het systeem redelijkerwijs wel kon inregelen zoals gedaan - naar het hof begrijpt gelet op de wintertemperatuur en met het oog op de komst van een luchtwasser op korte termijn - had het dan op de weg van [geïntimeerde] gelegen uit eigen beweging maatregelen te nemen voor het geval dat de buitentemperatuur zou stijgen boven de 20 graden Celsius en de luchtwasser nog niet was aangelegd of operationeel, of kan van de maatschap worden verwacht de tocht in de gaten te houden en de inregeling aan te passen?
Geven de in rov. 3.7.1 vermelde constateringen van de deskundige [deskundige aan de zijde van Interpolis] en de in rov. 3.7.2 vermelde standpunten van partijen U aanleiding tot nadere opmerkingen, en zo ja, welke ?
3.7.4.
Het hof is voornemens te volstaan met de benoeming van één deskundige en de kosten daarvan voorshands ten laste te brengen van de maatschap.
3.8.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en – bij voorkeur eensluidend – de persoon van de te benoemen deskundige(n), alsook over de te stellen vragen.
Partijen kunnen, indien zij daaromtrent overeenstemmen, zelf één deskundige ter benoeming voorstellen.
3.9.
Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating en houdt iedere verdere beslissing op grief III en de beslissing op de grieven IV tot en met VII aan.

4.De uitspraak

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
stelt partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de in rov. 3.8. genoemde punten;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 25 juli 2017.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juni 2017.
griffier rolraadsheer