Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 12 april 2016;
- het proces-verbaal van de enquête van 6 juli 2016 en 6 oktober 2016;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 25 januari 2017;
- de memorie na enquête van [appellant 1] en [appellant 2] van 11 april 2017 met producties;
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde] van 9 mei 2017 met vermindering van eis.
7.De verdere beoordeling
f1.200.000,-- en dat de schenking aan [appellant 2] van
f600.000,-- diende ter compensatie van deze bevoordeling.
f1.000.000,= is betaald voor goodwill.
f1.000.000,= verklaart [adviseur van de vader] , die de familie destijds als belastingadviseur bijstond, als getuige in contra-enquête:
f1.200.000,=, op zijn minst nodig is dat komt vast te staan dat vader er bij de overdracht in 1985 rekening mee hield dat de onderneming tenminste
f1.200.000,= meer waard was dan hetgeen daarvoor is betaald inclusief voornoemde
f1.000.000,= voor goodwill. Uit de verklaring van getuige [adviseur van de vader] blijkt dat dit niet het geval was.
“(…) Mijn vader is er vanuit gegaan dat hij met de schenking van 600.000,= gulden in de jaren ’90 aan mij de bevoordeling met zijn drieën gelijk heeft getrokken (…)”,maar uit zijn verklaring blijkt tevens dat reeds in de jaren ’80 over een bedrag van
f1.000.000,= moest worden betaald.
f1.000.000,= moest worden betaald.
f1.200.000,= evenmin worden afgeleid uit de berekening van [getuige 4] d.d. 18 december 2014 (productie 10 bij memorie van grieven). De berekening van [getuige 4] ziet op het rapport van [getuige 1] , terwijl [getuige 4] , naar hij als getuige heeft verklaard, niet bij de overdracht van de onderneming betrokken is geweest.
f1.200.000,= en dat de schenking aan [appellant 2] van
f600.000,= diende ter compensatie van deze bevoordeling. De consequentie hiervan is dat grief I van [appellant 1] en [appellant 2] in het principaal appel wordt verworpen. Een nader deskundigenonderzoek naar de waarde van de onderneming naar het tijdstip van de feitelijke overdracht, te weten het peiljaar 1985, als door [appellant 1] en [appellant 2] beoogd in hun memorie na enquête randnummer 39) is niet aan de orde nu het gaat om wat vader beoogde.
- De legitimaire massa in de nalatenschap van moeder dient te worden vastgesteld op: € 2.087.577,= (€ 2.259.342,= minus € 277.268,= en vermeerderd met
- De legitimaire massa in de nalatenschap van vader bedraagt:
€ 60.929,=en € 74.003,=). De legitieme portie van [geïntimeerde] in de nalatenschap van vader bedraagt aldus € 225.222,= (1/6e deel van € 1.351.332,=).
- De legitimaire massa in de nalatenschap van moeder dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 2.056.077,= en de legitieme portie van [geïntimeerde] op € 257.010,=.
- De legitimaire massa in de nalatenschap van vader dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 1.290.403,= en de legitieme portie van [geïntimeerde] op € 215.067,=.