Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
6.De beoordeling
“
Op 28 maart jl. hebben wij samen met [erflater] bij hem thuis gesproken over de door [erflater] gewenste aanpassingen van zijn testament. Dit met name in verband met de aan zijn oudste zoon in 1982 verstrekte geldlening voor de verbouwing van een (huur)woning, waarvoor [erflater] destijds een hypothecaire lening is aangegaan bij de [bank] . Deze lening wil [erflater] tezamen met de sindsdien door hem betaalde rente in het kader van de verdeling van zijn nalatenschap verrekenen met zijn oudste zoon, om zijn dochter en jongste zoon niet te benadelen. (…)
1. Legaat
primaireen verklaring voor recht dat de prelegaten tot een bedrag van € 184.680,- als niet toegekend dienen te worden beschouwd en buiten de afwikkeling van de erfboedel moeten worden gehouden;
primairveroordeling van [geïntimeerde] om in de erfboedel in te brengen het bedrag van € 161.566,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf [datum overlijden erflater] 2012 tot de dag der algehele voldoening, althans om aan [appellanten] gezamenlijk te betalen tegen finale kwijting € 107.710,66 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum overlijden erflater] 2012 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiairveroordeling van [geïntimeerde] om rekening en verantwoording af te leggen ten aanzien van het door haar gevoerde beheer over de gelden van de erflater tot zijn overlijden;
IV. Veroordeling van [geïntimeerde] in de beslagkosten tot € 678,30, te vermeerderen met de wettelijke rente, naar het hof begrijpt vanaf de datum dagvaarding in eerste aanleg, tot de dag der algehele voldoening; en
veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
- te bepalen op welke wijze de gemeenschap verdeeld moet worden;
- verklaard voor recht dat de inboedelgoederen evenredig tussen de drie erfgenamen behoren te worden verdeeld,
zowel in conventie als in reconventiede proceskosten gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
primairdat ten onrechte niet is verklaard voor recht dat de prelegaten tot een bedrag van € 184.680,- als niet toegekend dienen te worden beschouwd en buiten de afwikkeling van de boedel moeten worden gehouden omdat sprake is geweest van een kennelijke vergissing van erflater, althans
subsidiairdat sprake is geweest van een kennelijke vergissing ten aanzien van de renteberekening over de lening aan [appellant 1] .
ƒ 52.000,- (het in de memorie van grieven, randnummer 5.7., gehanteerde euroteken voor het bedrag van 52.000,- berust naar het hof begrijpt op een vergissing). [appellant 1] heeft zijn opleiding tot fotograaf zelf betaald. Met het verstrekken van de renteloze lening van
ƒ 50.000,- en de kwijtschelding daarna heeft erflater die gelijkheid – in elk geval ten opzichte van [geïntimeerde] – willen creëren. Na kwijtschelding van de renteloze lening aan [appellant 1] was erflater van mening dat hij zijn kinderen gelijk had behandeld. Dat heeft hij met regelmaat tegen [appellant 2] uitgesproken. Hiervan wordt bewijs aangeboden.
€ 92.340,00 is gelegateerd en waarbij de kinderen, tezamen en voor gelijke delen, tot erfgenaam zijn benoemd. [appellant 1] is wel tot erfgenaam benoemd (art. 2), maar aan hem is geen legaat toegekend (art. 1). Het testament is opgemaakt onder de omstandigheid dat erflater de leeftijd van 91 jaar had bereikt. Gesteld noch gebleken is dat zijn geestvermogens op of omstreeks het opmaken van het testament (blijvend of tijdelijk) waren gestoord zoals bedoeld in art. 3:34 BW. Kort voor het opmaken van het testament heeft erflater de brief van [executeur] van 17 april 2007 voor akkoord ondertekend.
zullen tevens in de gelegenheid worden gesteld bij memorie na enquête te reageren op de producties die [geïntimeerde] aangaande haar standpunt betreffende het testament/de legaten voor het eerst heeft overgelegd bij memorie van antwoord.
ƒ 20.000,- had hij niet van doen. Het rentecomponent had niet over (€ 31.765,-) berekend mogen worden.
€ 60.575,-). Volgens hen had daarbij ook rekening moeten worden gehouden met de fiscale aftrekbaarheid van de rente.
€ 255.000,- zonder bancaire lening, is onvoldoende voor een ander oordeel.