ECLI:NL:GHSHE:2017:392

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
3 februari 2017
Zaaknummer
200.198.325_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek in zorgregeling en hoofdverblijf van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om het hoofdverblijf van haar minderjarige kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling met de vader vast te stellen. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 november 2016, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en een bijzondere curator aanwezig waren. De kinderen waren onder toezicht gesteld en er was een co-ouderschapsregeling van kracht. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader verbleven, maar de moeder stelde dat de vader niet in staat was om de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming gaven advies over de situatie van de kinderen en de ouders. Het hof besloot tot het instellen van een deskundigenonderzoek om de situatie van de kinderen en de ouders beter in kaart te brengen. De deskundige, mevrouw M.J.E. van Kempen, werd benoemd om de relatie tussen de ouders en de kinderen te onderzoeken en te rapporteren over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Het hof hield de verdere beslissing aan tot na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 februari 2017
Zaaknummer: 200.198.325/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/303572 FA RK 15-5424
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Hendrikx-Heeren,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Mattheussens.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog te bepalen dat de hierna nader te noemen minderjarigen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben en een zorg- en contactregeling met de vader zullen hebben van vrijdagavond tot zondagavond, dan wel een co-ouderschapsregeling tussen de ouder en de kinderen te bepalen (‘week op/week af’-regeling) met een wisselmoment op de maandag na school.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2016, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van voormelde beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2016. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak in hoger beroep van de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) d.d. 11 oktober 2016 (zaaknummer 200.201.848/01), alsmede met de zaak betreffende het verzoek van de moeder in hoger beroep om een provisionele voorziening (zaaknummer 200.198.325/02).
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikx-Heeren;
- de vader, bijgestaan door mr. Mattheussens;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 8 juni 2016;
- de ter zitting door de bijzondere curator overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 22 november 2002 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , hierna tezamen ook wel genoemd: de kinderen.
Partijen zijn van rechtswege belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 18 februari 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau jeugdzorg Noord-Brabant.
3.3.
Bij beschikking van 7 juli 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 oktober 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij deze beschikking is verder onder meer bepaald dat de beslissing op de verzoeken tot het vaststellen van het hoofdverblijf en een zorgregeling wordt aangehouden. Uit deze beslissing blijkt verder dat op dat moment een co-ouderschapsregeling liep.
3.4.
Bij beschikking van 9 september 2014 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) is aan Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant machtiging verleend de kinderen uit huis te plaatsen bij de vader.
3.5.
Bij (tussen)beschikking van 15 juni 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald en is in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders bepaald dat de moeder en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 17.00 uur.
Inmiddels is de ondertoezichtstelling geëindigd.
3.6.
Op 14 augustus 2015 heeft de moeder -zeer kort gezegd- in de bodemprocedure de rechtbank verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar te bepalen, met een weekendomgang voor de vader, en ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een 50-50 zorgregeling vast te stellen.
3.7.
Bij beschikking van 15 december 2015 heeft de rechtbank mevrouw [belanghebbende] tot bijzondere curator benoemd en de zaak voor het overige aangehouden.
3.8.
Bij beschikking van 8 juli 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald, in zoverre onder wijziging van de beschikking van 15 juni 2015, dat de moeder en de kinderen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar telkens gedurende tweewekelijkse cycli, te weten als volgt:
  • week 1: van vrijdagmiddag na school tot dinsdagochtend naar school, waarbij de moeder de kinderen dinsdagochtend naar school brengt en de vader de kinderen diezelfde dag ophaalt.
  • week 2: op woensdagmiddag na school, waarbij de kinderen door de moeder worden opgehaald en de kinderen, na bij de moeder te hebben gegeten door haar om 19.00 uur worden teruggebracht naar de vader.
3.9.
Tegen deze beschikking is de moeder op 10 augustus 2016 bij dit hof in beroep gekomen, met verzoek zoals hierboven reeds onder 2.1. is weergegeven.
3.10.
Sinds haar verblijf bij de moeder in de zomervakantie 2016 is [minderjarige 1] niet bij de vader teruggekeerd.
3.11.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 11 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) in conventie de moeder bevolen om binnen twee maal vierentwintig uur na betekening van het vonnis [minderjarige 1] bij de vader terug te brengen en de zorg- en contactregeling zoals vastgesteld bij beschikking van 8 juli 2016 na te komen en voorts bepaald dat de moeder een dwangsom van € 500,- per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 25.000,- kan worden verbeurd.
In conventie en reconventie heeft de rechtbank de kosten van het geding gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen, in het bijzonder de vordering van de moeder dat [minderjarige 1] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd en de vordering van de vader, hem te machtigen tot het inroepen van de hulp van de sterke arm.
3.12.
De moeder en de vader zijn in hoger beroep gekomen van de beslissing van 11 oktober 2016. In de zaak in hoger beroep, ter griffie ingeschreven onder het nummer 200.201.848/01, heeft het hof uitspraak gedaan op 6 december 2016. Daarbij heeft het hof het vonnis van 11 oktober 2016 vernietigd voor zover in conventie gewezen en – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende, de minderjarige [minderjarige 1] voorlopig, totdat in de bodemprocedure op dit punt enige beslissing is gegeven, aan de moeder toevertrouwd. Het hof heeft de vorderingen van de vader afgewezen.
3.13.
De moeder voert in hoger beroep van de beschikking 8 juli 2016, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte is de contactregeling tussen haar en de kinderen slechts in beperkte mate uitgebreid. De stem van [minderjarige 1] is in eerste aanleg niet of onvoldoende gehoord. Er is te weinig rekening gehouden met de wensen en de belangen van de kinderen en er is te weinig gewicht toegekend aan het verslag c.q. advies van de bijzondere curator, waarin duidelijk het effect van het rollen- en communicatiepatroon van partijen beschreven wordt.
Zowel de moeder als [minderjarige 1] was verontwaardigd over de beslissing van de rechtbank die daarop volgde. De ongelijkwaardigheid tussen partijen en de macht van de vader wordt met de bestreden beschikking in stand gehouden.
Tevens is te weinig rekening gehouden met de bijzondere situatie van de kinderen en de moeder, die is ontstaan doordat de vader een relatie heeft gekregen met de voormalige gezinsvoogd. Hoewel de moeder een stukje erkenning heeft gekregen nu deze voormalige gezinsvoogd van het College van Toezicht een berisping heeft gekregen, maakt zij nog wel onderdeel uit van het gezin van de vader en de kinderen.
De moeder voert voorts aan dat de vader zich nodeloos opnieuw tot Veilig Thuis heeft gewend, waarop hij door Veilig Thuis is aangesproken. De vader wenst enkel zijn gelijk te halen, hetgeen onder meer blijkt uit zijn aanval op het advies van de bijzondere curator. De belangen en wensen van de kinderen spelen voor de vader geen enkele rol, terwijl de kinderen enkel meer contact wensen met de moeder. De vader blijft daarentegen hangen in de echtscheidingsstrijd jegens de moeder. Nu de vader niet in staat is grenzen te respecteren, dient in de visie van de moeder primair het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te worden bepaald, dan wel subsidiair een co-ouderschapsregeling te worden vastgesteld.
De situatie is thans dusdanig geëscaleerd dat [minderjarige 1] heeft aangegeven geen enkel contact meer met de vader te willen. [minderjarige 1] verblijft met haar opa op een geheim adres, om te voorkomen dat zij gedwongen wordt naar de vader terug te keren. Er dient op korte termijn duidelijkheid te komen over waar zij mag blijven, zodat zij verder kan met haar leven.
Nu de kinderen de moeder vaker willen zien en in het verleden is gebleken dat de vader, wanneer de kinderen bij hem het hoofdverblijf hebben, slechts in staat of bereid is de moeder een marginale rol in het leven van de kinderen te geven, verzoekt de moeder de regeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking om te draaien.
3.14.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader stelt dat niet de wens, maar het belang van de kinderen de maatstaf zou moeten zijn. De kinderen zouden niet moeten worden belast met een keuze vóór of tegen de ene of andere ouder. De raad en andere deskundigen zijn telkenmale tot de conclusie gekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader dienen te hebben, omdat de moeder de kinderen te veel belast. Voorts hebben de kinderen belang bij rust, regelmaat en orde, hetgeen de moeder hen niet kan bieden. De moeder legt gemaakte afspraken en rechterlijke beslissingen naast zich neer. Hiermee pleegt zij eigenrichting. Alle betrokken instanties en professionals komen tot de conclusie dat het gedrag van de moeder jegens de kinderen zeer schadelijk is en dat de moeder geen inzicht heeft in haar eigen problematiek. Het gedrag van de moeder is structureel en niet te verwachten is dat hierin verandering zal optreden. Van ongelijkwaardigheid tussen partijen is nimmer sprake geweest. De vader houdt zich enkel aan rechterlijke beslissingen en verwacht van de moeder dat zij dat ook doet.
De vader stelt dat zijn relatie met genoemde gezinsvoogd niet van invloed is geweest op door bureau jeugdzorg c.q. de gezinsvoogd genomen beslissingen. De moeder gebruikt het desondanks als rechtvaardigingsgrond voor haar handelen. De berisping die genoemde gezinsvoogd heeft gehad, doet niet af aan de onderzoeken van de raad en de rechterlijke oordelen. De kinderen hebben overigens een uitstekend contact met haar. De vader stelt dat niet hij, maar de politie de melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De vader betwist voorts de rapportage van de bijzondere curator te hebben aangevallen. Hij heeft enkel aangegeven dat de bijzondere curator de op de onderzoeksmethode van toepassing zijnde voorschriften niet heeft opgevolgd en zeer verregaande conclusies heeft getrokken welke niet gestoeld zijn op deugdelijk en gedegen onderzoek. De moeder houdt [minderjarige 1] weg van de vader en zijn familie. Ook gaat [minderjarige 1] niet meer naar handbal, hetgeen zij gedurende twee jaar graag deed. De moeder houdt de vader niet op de hoogte van het wel en wee van [minderjarige 1] . Toewijzing van het verzoek van de moeder zou verstrekkende (schadelijke) gevolgen hebben voor het contact tussen de vader en de kinderen. Als het hoofdverblijf van alleen [minderjarige 1] bij de moeder wordt bepaald, vreest de vader dat de twee jongsten haar snel zullen volgen. Door de uitbreiding van de zorgregeling zoals gegeven bij de bestreden beschikking kan [minderjarige 3] al niet meer naar de manege, nu de moeder weigert met haar daar heen te gaan. Onder de regeling die gold vóór de bestreden beschikking, was er rust, regelmaat en orde. De kinderen waren vrolijk en deden het goed op school. [minderjarige 1] haalt nu geregeld onvoldoendes.
De vader kan de ommezwaai in de houding van [minderjarige 1] jegens hem enkel verklaren door vast te stellen dat zij door de moeder negatief is beïnvloed.
De vader kan zich niet vinden in het beeld dat de moeder en de bijzondere curator van hem schetsen en is verbolgen over de suggestie van de bijzondere curator ter zitting van het hof dat bij hem sprake zou kunnen zijn van een persoonlijkheidsstoornis.
De vader heeft tot slot subsidiair – indien het hof zou besluiten [minderjarige 1] voorlopig aan de moeder toe te vertrouwen – verzocht de zaak aan te houden ten behoeve van een deskundigenonderzoek waarin beide ouders en de kinderen betrokken moeten worden en voorts partijen te gelasten contact op te nemen met MentaalBeter voor de voortzetting van de behandeling van de kinderen.
3.14.1.
De moeder heeft verklaard met een deskundigenonderzoek, zoals door de vader subsidiair is voorgesteld, te kunnen instemmen.
3.15.
De bijzondere curator heeft ter zitting van het hof – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De bijzondere curator is van mening dat de stem van [minderjarige 1] tot heden te weinig is gehoord. De bijzondere curator heeft in haar advies aan de rechtbank vanuit haar discipline gezocht naar een verklaring voor de vechtscheiding waarin partijen terecht zijn gekomen, met als doel vanuit diezelfde discipline oplossingen aan te dragen. Daarbij heeft de bijzondere curator ingezoomd op het interactie- c.q. communicatiepatroon tussen partijen. De bijzondere curator heeft vastgesteld dat de moeder sub-assertief is, begripvol en meegaand. Zij kijkt naar het geheel en stelt niet altijd haar eigen belangen voorop. De vader laat grensoverschrijdend gedrag zien (in die zin dat hij de grenzen van de moeder niet respecteert) en toont weinig mededogen voor het lot van de moeder. De vader heeft zich emotioneel teruggetrokken uit de relatie collega-ouders. De moeder wordt daarbij in diskrediet gebracht. De emoties van de moeder gaan met haar op de loop wanneer zij zich én machteloos voelt ten opzichte van de vader én angst voelt dat zij haar kinderen verliest. In reactie hierop laat de vader zich nog negatiever uit over de moeder en handelt hij nog grensoverschrijdender, waardoor de moeder nog angstiger wordt. De moeder heeft inzicht getoond in het sub-assertief zijn en staat open voor verandering. Om het conflict tussen de ouders op te lossen, zal de vader moeten stoppen met grensoverschrijdend en meedogenloos gedrag te laten zien richting de moeder. De vader is uitgenodigd hierover in gesprek te gaan, maar de emotionele betrokkenheid kon hij nauwelijks opbrengen. De bijzondere curator heeft de rechtbank dan ook geadviseerd een co-ouderschapsregeling vast te stellen voor een betere machtsbalans. Indien de vader niet in staat zou zijn enigszins emotioneel betrokken te raken in de relatie collega-ouders en grenzen te respecteren, zou een omkering van de huidige regeling volgens de bijzondere curator een goede keuze zijn.
Die laatste situatie doet zich volgens de bijzondere curator thans voor, hetgeen haar ertoe beweegt het in eerste aanleg gegeven advies aldus te herzien.
Zij wijst in dat kader op de situatie rondom het overlijden van de oma van de kinderen. De vader is niet in staat gebleken het gevoel van [minderjarige 1] te respecteren en haar het verdriet met de moeder en opa te laten delen. De vader heeft geen empathie en bezorgdheid voor de gevoelens van [minderjarige 1] en weinig oprechte interesse getoond voor zaken die spelen in het systeem van de moeder. De bijzondere curator twijfelt er niet langer over dat de vader zich niet verantwoordelijk kan tonen voor het emotionele welzijn van de twee jongste kinderen.
Uit de systeemopstelling die de bijzondere curator met [minderjarige 1] in november 2016 heeft gemaakt, komt de wens van [minderjarige 1] naar voren dat de vader zou begrijpen dat zij verdrietig is om haar oma en bij haar moeder wilde zijn, dat zij haar moeder lief mag vinden en hij rekening houdt met haar gevoel en dat hij het goed vindt ‘wie zij is’.
De aanval van de vader op (het verslag van) de bijzondere curator ziet zij als gebrekkige communicatie, verbale kracht als zelfverdediging, waarmee de vader laat zien dat hij niet in staat is met emoties om te gaan.
Dat het verblijf van [minderjarige 1] met opa op een geheim adres geen aanleiding is om de dialoog aan te gaan met de moeder en dat het eigen belang en de eigen behoefte zo voorop worden gesteld door de vader, vindt de bijzondere curator onthutsend om te zien.
De bijzondere curator verzoekt nadrukkelijk een psychologisch onderzoek in te stellen, nu haars inziens de vraag zich opdringt of bij de vader sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
3.16.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
De raad acht de situatie zeer zorgelijk. De raad ziet verdriet bij beide ouders en boosheid bij de vader. De vraag is hoe partijen elkaar kunnen vinden in de stem die een dertienjarig meisje laat horen. Onderzoek laat zien dat kinderen (in die leeftijd) het gevoel willen krijgen gehoord en gezien te worden. Volgens de raad kan het gezien de omstandigheden niet anders dat sprake is van loyaliteitsproblematiek bij de kinderen. Het zou goed zijn als de ouders zouden kunnen aansluiten bij de wens die [minderjarige 1] uit, ook indien – zoals de vader stelt – hetgeen zij zegt beïnvloed zou zijn door de moeder. Ook in de zittingszaal is zichtbaar dat de ouders zich primair richten op de onderlinge strijd. Iedereen die er een mening over heeft, wordt onderdeel van die strijd. De kinderen dienen volgens de raad weer centraal te komen staan.
De ondertoezichtstelling is niet verlengd omdat die niet meer van toegevoegde waarde werd geacht. Onbelast contact is slechts zeer beperkt tot stand gekomen. De ouder die de meeste ruimte kan bieden aan de andere ouder wordt in dezen als de minst slechte optie beschouwd. Het is de vraag bij welke ouder dat is.
3.17.
Het hof overweegt het volgende.
3.17.1
Ter zitting in hoger beroep is met partijen de mogelijkheid van een zogenaamd deskundigenonderzoek besproken. Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Partijen hebben beiden verklaard in te stemmen met een deskundigenonderzoek.
Partijen hebben de benoeming van een deskundige alsmede de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen overgelaten aan het hof, althans zij hebben zich daarover niet uitdrukkelijk uitgelaten. De na te melden deskundige heeft zich inmiddels bereid verklaard dit onderzoek te verrichten, met inachtneming daarbij van de regels der kunst voor dit soort rapportages, inhoudende dat:
- het rapport op inzichtelijke wijze tot stand moet komen;
- consistent moet worden uiteengezet waarop de conclusies zijn gebaseerd;
- de gronden steun vinden in het rapport;
- de gronden de conclusies kunnen rechtvaardigen;
- de rapporteur binnen de grenzen van zijn deskundigheid blijft;
- de methode van onderzoek in redelijkheid tot beantwoording van de vragen kan leiden.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 1 juni 2017, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden.
3.17.2.
Het hof zal tot deskundige benoemen mevrouw M.J.E. van Kempen (gezondheidszorgpsycholoog), verbonden aan Formaat jeugdforensische diagnostiek te [kantoorplaats] , die de opdracht krijgt te onderzoeken en te rapporteren over de volgende vragen:
  • Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
  • Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat de kinderen buiten de strijd van partijen blijven en de kinderen geen last hebben van de communicatie tussen partijen?
  • Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder en de vader individueel en anderzijds met de beide ouders tezamen?
  • Welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de minderjarige(n) ?
  • In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een contactregeling rekening te houden met de behoeften en belangen van de minderjarige(n)?
  • In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de minderjarige(n)?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige(n)? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit ?
De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren omtrent het hoofdverblijf van de kinderen en (indien geen mogelijkheden worden gezien voor een co-ouderschapsregeling) een contactregeling met de niet-verzorgende ouder.
3.17.3.
De advocaat van de moeder dient de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen.
De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij.
De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenrapport te voegen. Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
3.17.4.
Het hof gaat ervan uit dat partijen de deskundige desgevraagd zullen machtigen om alle relevante (al dan niet medische) gegevens op te vragen bij artsen en/of instanties.
3.17.5.
Voor de goede orde wijst het hof erop dat het krachtens het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv uit een gebrek aan medewerking van partijen de gevolgtrekking kan maken die het geraden acht.
Voorts overweegt het hof dat de deskundige de te onderzoeken persoon de gelegenheid dient te geven opmerkingen te maken over het rapport en uit het deskundigenbericht dient te blijken dat dat is gebeurd.
3.17.6.
Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de advocaten van partijen en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te reageren.
3.17.7.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen.
In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
Ingevolge artikel 284 lid 4 Rv geschiedt de voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige in debet stelling ten laste van de belanghebbende die het verzoekschrift heeft ingediend dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer andere door de rechter aangewezen belanghebbenden.
3.17.8.
Ingevolge de overgelegde offerte zal het voorschot worden bepaald op € 11.778,62, inclusief BTW. Indien de deskundige voorziet dat de kosten hoger uit gaan vallen, dient daartoe vooraf, met begroting van de meerkosten, schriftelijk toestemming van het hof te worden verkregen.
3.17.9.
Partijen dienen het voorschot op de kosten, die – zoals hiervoor is overwogen – voorlopig in totaal worden begroot op € 11.778,62 inclusief BTW, ieder voor de helft te voldoen, met dien verstande dat voor de moeder, nu zij op basis van een toevoeging procedeert, het voorschot door de griffier zal worden voldaan en voorlopig in debet zal worden gesteld.
Bij (eind)beschikking zal een definitieve kostenveroordeling worden uitgesproken.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 3.17.2. geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige mevrouw M.J.E. van Kempen (gezondheidszorgpsycholoog), verbonden aan Formaat jeugdforensische diagnostiek, postbus [postbus] , [postcode] [kantoorplaats] ;
bepaalt dat de deskundige het hof schriftelijk zal rapporteren over de resultaten van het onderzoek vóór 1 juni 2017;
bepaalt dat de door de moeder te betalen helft van de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig ten laste komen van ’s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverwegingen 3.17.7. tot en met 3.17.9. bepaalde en dat de vader zijn helft van bedoelde kosten dient te voldoen op een wijze zoals hem nog nader ter kennis zal worden gebracht;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de benoemde deskundige zal zenden;
bepaalt dat de moeder - door tussenkomst van haar advocaat - binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. H. van Winkel tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffie, dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.K. Veldhuijzen van Zanten en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.