ECLI:NL:GHSHE:2017:4025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
200.178.347_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid van rekeninghouder voor debetstand in kredietovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de appellant, een ondernemer, werd veroordeeld tot betaling van een debetsaldo op een rekening bij de bank. De appellant had een kredietovereenkomst afgesloten met de bank en was hoofdelijk aansprakelijk voor het debetsaldo, ondanks dat hij zijn eenmanszaak had ingebracht in een besloten vennootschap. De appellant voerde aan dat hij niet verantwoordelijk was voor de debetstand omdat hij gedetineerd was tijdens de periode waarin de debetstand was ontstaan. Het hof oordeelde dat de appellant, door de ondertekening van de wijzigingsovereenkomst, had aanvaard dat hij hoofdelijk aansprakelijk was voor het debetsaldo. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van de bank werd toegewezen. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.347/01
arrest van 19 september 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg,
tegen
[bank] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [bank] ,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 juli 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [bank] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3485282/14-5889)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op of omstreeks 29 maart 2010 is tussen partijen een kredietovereenkomst ( [bank] FlexKrediet) tot stand gekomen. Dit is een doorlopend krediet geadministreerd onder contractnummer [nummer] . [appellant] handelde daarbij onder de naam [appellant] Transportdiensten.
b. Op of omstreeks 23 februari 2011 is tussen [bank] en [appellant] een overeenkomst: "Wijziging van rekeninghouder(s) van een of meer bestaande rekeningen (Bedrijfsfinancieringen)" tot stand gekomen. Deze wijzigingsovereenkomst houdt onder meer in dat [appellant] en [B.V.] B.V. i.o. rekeninghouders zijn geworden van rekeningnummer [nummer] . Op de wijzigingsovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de [bank] 2010 van toepassing verklaard.
c. Op de overeenkomst(en) tussen partijen is de Wet Consumentenkrediet niet van toepassing.
d. Omstreeks februari/maart 2011 heeft [appellant] een besloten vennootschap opgericht, [B.V.] B.V. (hierna: [B.V.] ).
e. Op 6 maart 2012 heeft [appellant] zijn aandelen in [B.V.] B.V. verkocht. Uit het uittreksel uit het Handelsregister blijkt dat [appellant] per 6 maart 2012 is uitgeschreven als directeur van [B.V.] B.V.
f. [bank] heeft [B.V.] B.V. bij brieven van 14 december 2012, 28 december 2012 en 25 januari 2013 tevergeefs verzocht om de op voormelde rekening ontstane ongeoorloofde debetstand aan te zuiveren. Vervolgens heeft de gemachtigde van [bank] het kredietsaldo opgeëist bij brief van 18 april 2013.
g. Per 24 maart 2014 heeft [B.V.] B.V. haar activiteiten gestaakt.
3.2.1.
Bij inleidende dagvaarding van 22 september 2014 heeft [bank] gesteld dat zij van [appellant] uit hoofde van de kredietovereenkomst opeisbaar te vorderen heeft een bedrag van € 21.284,23 terzake van het (opgeëiste) kredietsaldo, vermeerderd met de buiten-gerechtelijke kosten, die € 1.210,- bedragen en de contractuele rente ad € 4.810,32. [bank] heeft haar vordering, gelet op de competentiegrens, beperkt tot € 25.000,-, en afstand gedaan van het meerdere. Op grond van het voorgaande heeft [bank] van [appellant] gevorderd de betaling van € 25.000,- vermeerderd met de contractuele rente ad 14,7% per jaar over
€ 21.284,23 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 25 maart 2015 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen teneinde [bank] onder meer in de gelegenheid te stellen bij akte te reageren op de detentieverklaring, die [appellant] bij conclusie van dupliek in het geding heeft gebracht, en waaruit volgens hem blijkt dat hij de schulden, die na 6 maart 2012 zijn ontstaan, niet heeft kunnen maken omdat hij toen gedetineerd was.
3.3.2.
Nadat [bank] een akte na tussenvonnis heeft genomen, waarop [appellant] bij antwoordakte heeft gereageerd, heeft de kantonrechter in het eindvonnis van 22 juli 2015 de vordering van [bank] toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [bank] , met veroordeling van [bank] in de proceskosten van beide instanties.
3.5.
Grief 1 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] hoofdelijk aansprakelijk is voor het debetsaldo op rekeningnummer [nummer] . In de toelichting op deze grief geeft [appellant] het volgende aan. Toen hij zijn eenmanszaak in februari 2011 ging inbrengen in een (kort daarna op te richten en per 24 maart 2011 opgerichte) BV - [B.V.] – was het de bedoeling dat de op dat moment gevoerde zakelijke bankrekening de rekening werd van de BV. [appellant] begreep – bijvoorbeeld uit de tenaamstelling van de rekening – ook niet anders en hoefde ook niet anders te begrijpen dan dat de bankrekening inderdaad de rekening werd (bleef) van uitsluitend de onderneming.
3.5.1.
Het hof overweegt als volgt.
[appellant] heeft op 29 maart 2010 met de [bank] een kredietovereenkomst gesloten, die is gevolgd door de overeenkomst "Wijziging van rekeninghouder(s) van een of meer bestaande rekeningen (Bedrijfsfinancieringen)" van 23 februari 2011. Deze wijzigingsovereenkomst is door zowel de [bank] als [appellant] (in zijn hoedanigheid van oude en nieuwe rekeninghouder van nummer [nummer] ) ondertekend. Als nieuwe rekeninghouder (zowel samen als ieder afzonderlijk) wordt in deze wijzigingsovereenkomst genoemd: [appellant] en [B.V.] B.V. i.o. [appellant] heeft daarbij als nieuwe rekeninghouder gehandeld voor zich (in privé) en als enige oprichter van [B.V.] B.V. i.o.
3.5.2.
Artikel 32 van de op deze overeenkomst van toepassing zijnde Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de [bank] 2010 houdt onder meer het volgende in:
"
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Als er meer rekeninghouders zijn, is elke rekeninghouder tegenover de bank hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor het uit hoofde van de akte en de daarin van toepassing verklaarde (algemene) voorwaarden aan de bank verschuldigde.
Elke rekeninghouder blijft volledig aansprakelijk totdat het aan de bank verschuldigde ter zake van de rekening volledig is betaald, ook als wijzigingen worden aangebracht ten aanzien van de rekening of door de bank zekerheden, gesteld voor de verplichtingen van de rekeninghouder geheel of gedeeltelijk worden prijsgegeven. (…)"
3.5.3.
[appellant] gaat er ten onrechte aan voorbij dat uit voormelde ondertekening van de wijzigingsovereenkomst en het daarvan deel uitmakende art. 32 van de Algemene voorwaarden expliciet blijkt dat hij als rekeninghouder heeft aanvaard dat hij tegenover [bank] (mede) voor het geheel hoofdelijk aansprakelijk is en blijft, totdat het aan [bank] verschuldigde ter zake van bankrekening ( [nummer] ) volledig is betaald. De tenaamstelling van voormelde rekening, en meer in het bijzonder het gegeven dat de naam van rekeninghouder [appellant] daarin niet voorkomt, maakt dit niet anders.
Tegen deze achtergrond heeft [appellant] , mede gelet op de betwisting daarvan door [bank] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij heeft begrepen en redelijkerwijs ook heeft mogen begrijpen dat de bankrekening uitsluitend de rekening van [B.V.] werd en dat hij als rekeninghouder was ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid tegenover [bank] . Het hof passeert dit verweer dan ook als onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat het hof niet toekomt aan bewijslevering op dit punt. Het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod van [appellant] wordt daarom gepasseerd.
Dit betekent dat [appellant] tegenover [bank] hoofdelijk aansprakelijk is (gebleven) voor het debetsaldo op rekeningnummer [nummer] ., waarvan [bank] in deze procedure de betaling vordert. Grief 1 faalt dus.
3.6.
Grief 2 komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] grote opnames contant geld steeds zelf heeft gedaan en dat [appellant] dat niet heeft betwist en dat [appellant] verantwoordelijk moet worden gehouden voor de bancaire handelingen, zoals verricht tijdens zijn detentieperiode.
3.6.1.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[bank] heeft van [appellant] de betaling gevorderd van het negatieve kredietsaldo dat op vermelde bankrekening is ontstaan.
Ook indien het hof met [appellant] er veronderstellenderwijs van uitgaat dat [appellant] mogelijk niet alle grote opnames contant geld van deze rekening zelf heeft gedaan en dat hij niet verantwoordelijk moet worden gehouden voor de bancaire handelingen, zoals verricht tijdens zijn detentieperiode, dan kan dit [appellant] in dit geval niet baten.
[appellant] gaat er ten onrechte aan voorbij dat het op zijn weg had gelegen om aan te geven wat de betekenis hiervan is voor de onderhavige vordering. Dat heeft hij echter niet gedaan.
[appellant] heeft immers niet gesteld dat (uitsluitend) deze opnames hebben geleid tot de negatieve slotstand op vermelde rekening, waarvan de betaling wordt gevorderd.
Grief 2 mist dan ook doel.
3.7.
Grief 3 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.8.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot dezelfde conclusie als de kantonrechter, namelijk dat de vordering van [bank] kan worden toegewezen. Voor het overige heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet terzake dienend wordt gepasseerd. [appellant] is derhalve terecht veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg.
3.9.
De slotsom is dat het beroepen eindvonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, waaronder begrepen de gevorderde nakosten, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [bank] op € 1.937,- aan griffierecht en op € 1.158,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.A.M. van Oorschot en J. van der Steenhoven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 september 2017.
griffier rolraadsheer