ECLI:NL:GHSHE:2017:4397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
11 oktober 2017
Zaaknummer
17/00168
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na intrekking aansprakelijkstelling door de Ontvanger

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep, na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een geschil tussen een belanghebbende en de Ontvanger van de Belastingdienst over een beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990. De beschikking was gegeven voor door [bedrijf 1] B.V. verschuldigde omzetbelasting. De belanghebbende was niet verschenen op de zitting, en ook de Ontvanger was afwezig, maar had voorafgaand aan de zitting kennis gegeven van zijn afwezigheid.

De Ontvanger heeft besloten de beschikking tot aansprakelijkstelling in te trekken, rekening houdend met de persoonlijke en financiële omstandigheden van de belanghebbende. Hierdoor had de belanghebbende geen belang meer bij het hoger beroep, wat leidde tot de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Het Hof heeft tevens bepaald dat de Ontvanger het griffierecht van € 45 dat de belanghebbende had betaald voor de behandeling bij de rechtbank, moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en belastingrecht, en het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
eervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00168
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 18 juni 2015, nummer AWB 14/4573, in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de Ontvanger,
betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 voor door [bedrijf 1] B.V. te [plaats] verschuldigde omzetbelasting en de daarmee verband houdende en in te vorderen bedragen.

Onderzoek ter zitting

Het onderzoek er zitting heeft plaatsgehad op 22 september 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Belanghebbende is niet verschenen. De Ontvanger is, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, evenmin verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 6 oktober 2017, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep niet-ontvankelijk, en
  • gelastdat de Ontvanger aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 vergoedt.

Gronden

1. In geschil is, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 17 februari 2017, nr. 16/03178, ECLI:NL:HR:2017:248, waarbij de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 mei 2016, nr. 15/00998, ECLI:NL:GHARL:2016:4086, heeft vernietigd, of belanghebbende moet worden aangemerkt als bestuurder van [bedrijf 2] (en derhalve als middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V.).
2. De Ontvanger heeft besloten de beschikking tot aansprakelijkstelling in te trekken gelet op de huidige persoonlijke en financiële omstandigheden van belanghebbende. Bij brief van 15 maart 2017 heeft hij belanghebbende van dat besluit in kennis gesteld. Een afschrift van het intrekkingsbesluit is bij het Hof op 20 maart 2017 ingekomen.
3. Omdat de beschikking aansprakelijkstelling is ingetrokken heeft belanghebbende geen belang meer bij het hoger beroep. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4. Het Hof acht, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:114. lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht en gelet op de omstandigheden van het geval, redenen aanwezig dat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 wordt vergoed.
Bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de Hoge Raad is van belanghebbende geen griffierecht geheven, zodat teruggave daarvan niet aan de orde is.
Ten aanzien van de proceskosten
5. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, A.J. Kromhout en L.B.M. Klein Tank, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 11 oktober 2017.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.