ECLI:NL:GHSHE:2017:4560

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
200.220.737_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake de schuldsaneringsregeling met verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 25 juli 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar verzoek om een schone lei werd afgewezen. De appellante, die lijdt aan een blijvende ziekte of handicap, had in de periode van de schuldsaneringsregeling onvoldoende gesolliciteerd en niet voldaan aan haar sollicitatieplicht. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 11 oktober 2017 heeft de appellante aangegeven dat zij inmiddels een betaalde arbeidsbetrekking van 15 uur per week heeft en dat zij een indicatie van het UWV heeft ontvangen dat zij niet in staat is het minimumloon te verdienen.

Het hof heeft vastgesteld dat, ondanks de tekortkomingen in het verleden, er nu aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen met 18 maanden. Dit biedt de appellante de kans om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen, waaronder de sollicitatieplicht. Het hof heeft benadrukt dat de appellante zich moet houden aan de Recofa richtlijnen en dat zij haar bewindvoerder tijdig moet voorzien van de benodigde documenten. De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet tot 27 april 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2017
Zaaknummer : 200.220.737/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/205 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. T.S.S. Overes te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het door de rechtbank gewezen vonnis wordt vernietigd en haar schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met toekenning van de schone lei, althans haar schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen duur voor zover nodig is om alsnog te hebben voldaan aan de sollicitatieplicht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Overes.
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • de heer [informant] , waarnemend voor mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van
informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juli 2017;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 4 september 2017 en 5 oktober 2017;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 september 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 12 juni 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenares eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Het is niet gebleken dat sprake was van medische of sociale beperkingen waardoor de schuldenares niet in staat was arbeid te verrichten, althans dat is door de schuldenares niet met enig medisch stuk onderbouwd. Gedurende de schuldsaneringsregeling heeft de schuldenares slechts bij aanvang van de schuldsaneringsregeling als oproepkracht 21 uren per gewerkt. Nadien heeft de bewindvoerder in het 2e verslag d.d. 10 december 2014 bericht dat de schuldenares de afgelopen periode - vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling - minder dan 18 uren per week heeft gewerkt en dat de schuldenares geen enkele aanvullende sollicitatie heeft verricht. Ook in de verslagen daarna heeft de bewindvoerder bericht dat niet of althans onvoldoende aan de (aanvullende) sollicitatieverplichting is voldaan.
(…)
Bij brief van 27 augustus 2015, namens de rechter-commissaris, is de schuldenares nadrukkelijk gewezen op de inspanningsverplichting. Vanwege het niet nakomen van de inspanningsverplichting heeft op 1 september 2016 een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Tijdens het verhoor is de inspanningsverplichting en het belang van het nakomen van deze verplichting nog eens uitvoerig met de schuldenares besproken. Desondanks is er geen (wezenlijke) verbetering opgetreden in het gedrag van de schuldenares. Er zijn onvoldoende sollicitaties overgelegd en wanneer zij wel solliciteerde dan ontbraken de verifieerbare bescheiden. Zelf heeft de schuldenares aangegeven vanwege haar medische klachten maar maximaal 20 uren per week te werken, maar ook die inspanning is nagenoeg niet verricht door de schuldenares. Eveneens heeft zij nagelaten om medische stukken over te leggen waaruit haar (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid blijkt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het niet althans in onvoldoende (kenbare) mate solliciteren de schuldenares is toe te rekenen.
(…)
Nu de schuldenares thans slechts 8 uren per week betaalde arbeid verricht en mr. Overes verzocht heeft om gedurende de verlengde termijn niet de sollicitatieverplichting op te leggen biedt een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling geen enkel perspectief voor de schuldeisers Indien de schuldenares tijdens een verlenging niet hoeft te solliciteren dan kan zij de tekortkoming in de sollicitatieverplichting gedurende de reguliere termijn niet compenseren. Bovendien heeft de rechtbank niet het vertrouwen dat de schuldenares tijdens een verlenging, indien de sollicitatieverplichting wel wordt opgelegd, voldoende en op de juiste wijze zal solliciteren.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Allereerst wenst zij op te merken dat de bewindvoerder altijd op de hoogte is gebracht van haar slechte medische/psychische conditie. [appellante] heeft al meerdere malen bij GGZ verzocht om haar medische dossier. Helaas heeft GGZ tot op heden geweigerd om haar dergelijke stukken te doen toekomen. Ook op het verzoek van de advocaat van [appellante] om de stukken (met machtiging van verzoekster) wordt niet gereageerd door GGZ. Om die reden kan [appellante] tot op heden haar stelling van de arbeidsongeschiktheid niet nader inhoudelijk onderbouwen. [appellante] erkent voorts dat zij niet altijd op een juiste wijze heeft gesolliciteerd. Dit heeft mede te maken met haar psychische gesteldheid. Zij heeft echter wel altijd gewerkt, maar was niet in staat om fulltime te werken. Voor [appellante] is het onduidelijk in welke maanden zij onvoldoende heeft gesolliciteerd en hoeveel sollicitaties er in totaal ontbreken. Door de bewindvoerder wordt niet expliciet genoemd wanneer zij een sollicitatieplicht had en van welke maanden er sollicitaties ontbreken. Vanaf 8 mei tot eind juli 2017 zat [appellante] in de ziektewet. Inmiddels is het haar gelukt om opnieuw een baan te vinden voor 15 uur per week als schoonmaakster. Zij zal voor drie maanden starten vanaf 28 augustus aanstaande. [appellante] meent dat de schuldeisers door haar handelen niet zijn benadeeld aangezien zij toentertijd niet in staat was meer te werken dan zij daadwerkelijk heeft gewerkt. Momenteel gaat het beter met haar en zal zij, bij een eventuele verlenging, in staat zijn om voldoende en op een juiste wijze te solliciteren voor zolang het hof het nodig acht.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij gedurende de looptijd van haar schuldsaneringsregeling niet immer voldoende en op een juiste wijze (aanvullend) heeft gesolliciteerd. Zij wijt dit voornamelijk aan haar psychosociale problematiek, meer in het bijzonder aan haar ADHD stoornis met kenmerken van “borderline”. Op dit moment werkt zij voor 15 uur per week als schoonmaakster en dat bevalt haar uitstekend. Vooralsnog is dit via een uitzendbureau, maar zij hoopt dat zij na drie maanden door het bedrijf zelf zal worden aangenomen en dat zij dan haar aantal arbeidsuren kan uitbreiden naar 20. Dit aantal acht zij, gelet op haar ADHD stoornis, zelf wel het maximaal haalbare. Indien zij meer uren zou gaan werken raakt zij naar eigen inschatting overprikkeld en komt zij daardoor zowel privé als op haar werk in de problemen. Desgevraagd erkent [appellante] dat zij gedurende de behandeling van haar psychosociale problemen niet immer op haar afspraken is verschenen, soms had zij namelijk de zorg voor haar kind, was zij ziek of de afspraak in het geheel vergeten. Daarnaast geeft [appellante] aan dat zij nog geen hulp heeft gezocht welke haar zou kunnen begeleiden bij het functioneren binnen haar huidige arbeidsbetrekking. Ze wil hier op wachten tot na de uitspraak in onderhavig hoger beroep omdat er anders, naast haar werk, het hoger beroep en de keuring, te veel prikkels op haar af zouden komen waardoor zij het overzicht en de structuur zou kunnen verliezen met alle gevolgen van dien. Wel is ze al aan het zoeken op internet naar een geschikte vorm voor deze ondersteuning.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 29 september 2017 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. In reactie op het beroepschrift verzoekt de bewindvoerder om het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen nu de rechtbank op juiste gronden de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd. Ook in het beroepschrift wordt immers onvoldoende aangetoond dat in voldoende mate voldaan is aan de inspannings- c.q. sollicitatieverplichting, noch blijkt dat sprake is van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid.
Overigens heeft tijdens de schuldsaneringsregeling op eigen initiatief van [appellante] een medische keuring plaatsgevonden. Het ligt op de weg van [appellante] om aan te tonen dat sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het enkele feit dat GGZ deze informatie niet aanlevert ontslaat haar hiervan niet. [appellante] is door zowel de rechter-commissaris als de bewindvoerder ruim voldoende geïnformeerd over haar verplichtingen, mede getuige de waarschuwingsbrief alsmede het verhoor. Daarnaast zou het Van de Aar onduidelijk zijn wanneer niet gesolliciteerd zou zijn. Het betreffen echter sollicitaties van [appellante] zelf, zodat zij dit ook zelf na kan gaan. In 2015 zijn slechts drie sollicitaties ontvangen en in 2016 slechts tien. Ook de thans verstrekte sollicitaties getuigen niet van een uiterste inspanning jegens crediteuren. [appellante] heeft in de periode tot 1 april 2015 ruim minder dan 20 uur per week gewerkt, na deze periode is dit alleen nog maar verminderd, zie ook de weergegeven inkomsten in het boedeloverzicht. Ook naast genoemde VERS-training bestaat voldoende ruimte om tot een correcte invulling van de inspannings- c.q. sollicitatieverplichting te komen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] nog steeds niets concreets heeft ondernomen met betrekking tot het verkrijgen van een professionele begeleiding om haar in het kader van haar arbeidsbetrekking te ondersteunen. Daarnaast stelt [appellante] , overigens geheel op basis van een eigen inschatting, dat zij per week maar maximaal 20 uur kan werken, maar dit aantal wordt daar haar nimmer ook daadwerkelijk gewerkt. Het is dan ook vooral nog de (aanvullende) sollicitatieplicht die door [appellante] niet naar behoren wordt nagekomen, alle ontbrekende informatiebescheiden zijn immers inmiddels door de bewindvoerder ontvangen en ook de ontstane boedelachterstand is inmiddels geheel ingelopen. De bewindvoerder twijfelt aan het nut van een verlenging van de schuldsaneringsregeling, zonder begeleiding gaat [appellante] het volgens de bewindvoerder immers niet redden en die begeleiding is vooralsnog nog steeds niet in beeld.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd het volgende aangevoerd. De contacten met [appellante] verlopen goed en doorgaans wordt alle informatie ook tijdig en spontaan door [appellante] aangeleverd. Soms moet de informatie expliciet bij [appellante] worden opgevraagd, maar dit is niet voortdurend het geval.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] , ondanks herhaalde aansporingen en herinneringen van haar bewindvoerder en een waarschuwingsbrief van en verhoor door de rechter-commissaris, de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting niet immer naar behoren is nagekomen. Daarbij komt dat [appellante] bij herhaling te kennen heeft gegeven dat zij naar eigen inschatting niet meer dan 20 uur per week kan werken zonder dat zij daarbij deze stelling middels een medische verklaring dan wel een keuringsrapportage onderbouwt, daargelaten nog dat zij op grond hiervan de rechter-commissaris ook niet via haar bewindvoerder om een hernieuwde (gedeeltelijke) vrijstelling van voornoemde verplichting heeft verzocht. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat deze geconstateerde tekortkoming [appellante] niet kan worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Van een schone lei kan op dit moment dan ook geen enkele sprake zijn.
3.10.3.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] thans voor 15 uur per week een betaalde arbeidsbetrekking heeft weten te verwerven en daarbij bovendien een schrijven van het UWV d.d. 28 augustus 2017 in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij van het UWV de indicatie “banenafspraak” krijgt omdat zij naar het oordeel van het UWV niet het minimumloon kan verdienen, ook niet wanneer zij hulp of ondersteuning krijgt zoals een aangepaste werkplek en dat haar ziekte of handicap naar het oordeel van het UWV blijvend is, dan wel tijdelijk maar naar verwachting niet binnen zes maanden zal herstellen.
3.10.4
Mede daarom acht het hof in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] is verzocht, te verlengen met een termijn van 18 maanden, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zolang zij niet (volledig) is ontheven van de sollicitatieplicht zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] schriftelijke bewijzen aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof benadrukt hierbij nogmaals dat deze (aanvullende) sollicitatieplicht, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende (gedeeltelijke) vrijstelling van deze verplichting, onverkort, dus voor 36 uur, voor [appellante] van toepassing is. Ook vertrouwt het hof erop dat [appellante] gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling op zeer korte termijn concrete stappen zet teneinde een professionele begeleiding met betrekking tot haar (hervatte) deelname aan het arbeidsproces te realiseren en dat zij haar bewindvoerder op korte termijn zal voorzien van medische verklaringen dan wel keuringsrapportages op basis waarvan de bewindvoerder de rechter-commissaris kan verzoeken tot het verlenen van een hernieuwde (gedeeltelijke) vrijstelling van de sollicitatieverplichting.
3.10.5.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van 18 maanden geïndiceerd is zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 27 april 2019, nu in de periode 12 juni 2017 tot en met 26 oktober 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met 18 maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 27 april 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2017.