3.4.geldt het Sociaal Plan ook voor de achterblijvers?
3.4.1.Bij de verdere beoordeling van de grieven I tot en met IV is het oordeel van de Hoge Raad heeft over de uitleg van het Sociaal Plan uitgangspunt. De Hoge Raad oordeelt:
“3.7.1
Het onderhavige geval wordt gekenmerkt door de volgende feiten en omstandigheden:
(i) [de vennootschap 1] heeft zich garant gesteld voor de nakoming van de verplichtingen van haar dochteronderneming [de vennootschap 2] uit hoofde van het door laatstgenoemde met FNV gesloten Sociaal Plan. Nu het hof deze garantie – in navolging van partijen – heeft gekwalificeerd als een overeenkomst van borgtocht, moeten de verplichtingen van [de vennootschap 1] jegens FNV c.s. worden bepaald door uitleg van het Sociaal Plan.
(ii) De onderhandelingen over het Sociaal Plan vonden plaats tussen – aan de ene kant – vertegenwoordigers van FNV en – aan de andere kant – de personeelsfunctionaris en de bedrijfsleider van [de vennootschap 2] , terwijl namens [de vennootschap 2] mede werd onderhandeld door de controller en het hoofd personeelszaken van de [de vennootschap 1] Groep.
(iii) Het Sociaal Plan is in werking getreden op de datum van bereiken van het akkoord, dat wil zeggen 20 mei 2010, en kent een looptijd tot en met 31 december 2015.
(iv) Het Sociaal Plan is tevens ondertekend door de directeur van [de vennootschap 1] , waarbij aan het Sociaal Plan de bepaling is toegevoegd dat [de vennootschap 1] zich garant stelt voor de uitvoering van dit Sociaal Plan “indien er binnen de looptijd van dit sociaal plan zich een faillissement voordoet danwel [de vennootschap 1] Capital BV besluit om [de vennootschap 2] , binnen de looptijd van dit sociaal plan te sluiten”.
(v) De OR van [de vennootschap 2] heeft ingestemd met de reorganisatie van [de vennootschap 2] , en heeft deze instemming mede verleend op de gronden vermeld hiervoor in 3.1 onder (viii).
(vi) Alle partijen voor wie de uitleg van het Sociaal Plan van belang is, te weten FNV, [de vennootschap 1] en alle achterblijvers, zijn betrokken in de onderhavige procedure, terwijl [de vennootschap 2] failliet is verklaard, en de werknemers die tijdens de reorganisatie van mei 2010 zijn ontslagen, reeds een vergoeding op de voet van het Sociaal Plan hebben ontvangen.
De onderdelen 1a en 1b klagen terecht dat het hof heeft miskend dat de hiervoor in 3.7.1 genoemde feiten en omstandigheden meebrengen dat bij de uitleg van het Sociaal Plan mede betekenis toekomt aan de voor derden niet kenbare bedoelingen van de opstellers van het Sociaal Plan. In het licht van de hiervoor in 3.5 vermelde bestaansgrond van de CAO-norm is de toepassing daarvan in het onderhavige geval immers niet gerechtvaardigd.
Voorts voeren de onderdelen 2a en 2d terecht aan dat in dit geval in die uitleg ook de niet-openbare eerdere concepten van het Sociaal Plan en het positieve advies van de OR bij het reorganisatieplan moeten worden betrokken.
3.4.2.[de vennootschap 1] heeft in de memorie na verwijzing (13 tot en met 32) betoogd dat deze overwegingen van de Hoge Raad ten dele berusten op een hypothetisch feitelijke grondslag. Hiermee bedoelt [de vennootschap 1] dat de Hoge Raad bij zijn oordeel is uitgegaan van de veronderstelling dat de heren [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bevoegd waren om ook namens [de vennootschap 1] te onderhandelen. Deze veronderstelling, die volgens [de vennootschap 1] na verwijzing op haar juistheid moet worden getoetst, is volgens [de vennootschap 1] onjuist. [de vennootschap 1] verbindt hieraan de conclusie dat de beslissing van de Hoge Raad niet op het onderhavige geval van toepassing is en dat het Sociaal Plan volgens de CAO-norm moet worden uitgelegd.
3.4.3.Dit betoog van [de vennootschap 1] berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad is in zijn arrest uitgegaan van de door het hof Arnhem-Leeuwarden vastgestelde feiten, die de Hoge Raad heeft gerecapituleerd in rov. 3.1 van zijn arrest. In rov. 3.7.1 heeft de Hoge Raad uit deze feiten (en
binnendeze feitenvaststelling) de naar zijn oordeel relevante karakteristieken van dit geval gedestilleerd voor de bepaling van de maatstaf voor de uitleg van het Sociaal Plan. Of de heren [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bevoegd waren om ook namens [de vennootschap 1] te onderhandelen over het Sociaal Plan heeft de Hoge Raad daarbij niet benoemd. Daaruit moet worden afgeleid dat deze omstandigheid naar het oordeel van de Hoge Raad niet relevant is, bij welk oordeel het hof zich aansluit. Het hof verwerpt het betoog van [de vennootschap 1] .
3.4.4.Ook bij de verdere beoordeling van het hoger beroep kan de vraag of de heren [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bevoegd waren om ook namens [de vennootschap 1] te onderhandelen, waarover partijen in hun memories na verwijzing uitvoerig hebben gediscussieerd, in het midden blijven. FNV c.s. baseren hun vorderingen immers niet op de stelling dat [de vennootschap 1] , vertegenwoordigd door [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] , partij is geworden bij het Sociaal Plan. Dat de toepassing van de CAO-norm in dit geval niet gerechtvaardigd is staat los van de vraag of [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bij de onderhandelingen over het Sociaal Plan ook namens [de vennootschap 1] hebben onderhandeld. [de vennootschap 1] had, als bestuurder en enig aandeelhouder van [de vennootschap 2] , inzicht in en zeggenschap over het beleid van [de vennootschap 2] met betrekking tot het Sociaal Plan en heeft uit dien hoofde [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bij de onderhandelingen tussen [de vennootschap 2] en FNV over het Sociaal Plan aanwezig laten zijn. Daarom kunnen de uitgesproken partijbedoelingen bij [de vennootschap 1] bekend worden verondersteld. Voorts mag bij [de vennootschap 1] , als bestuurder van [de vennootschap 2] , eveneens de inhoud van de conceptversies van het Sociaal Plan en van de inhoud van het advies van de OR bekend worden verondersteld. Deze omstandigheden rechtvaardigen om af te wijken van de CAO-norm. Voor de uitleg van het Sociaal Plan is daarom niet van belang of [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bevoegd waren om ook namens [de vennootschap 1] te onderhandelen over het Sociaal Plan. Evenmin is van belang of [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] bevoegd waren om namens [de vennootschap 1] te onderhandelen over de borgtocht, omdat vaststaat dat de borgtocht namens [de vennootschap 1] is aangegaan door de daartoe bevoegde [directeur van de vennootschap 1] .
Op grond van deze overwegingen zal het hof zal het bewijsaanbod van [de vennootschap 1] om door middel van getuigen te bewijzen dat [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] niet bevoegd waren om namens [de vennootschap 1] te onderhandelen passeren omdat dit niet tot beslissing van de zaak kan leiden.
3.4.5.In het onderstaande is de toepassing van de maatstaf, zoals opgenomen in rov. 3.7.2 van het arrest van de Hoge Raad, aan de orde. Het hof stelt daarbij voorop dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden die leiden tot de slotsom dat ook de achterblijvers onder het Sociaal Plan vallen op FNV c.s. rust. In het bijzonder gaat het, naast de feiten en omstandigheden die een rol spelen bij de beoordeling volgens de CAO-norm, om:
- de voor derden niet kenbare bedoelingen van de opstellers van het Sociaal Plan;
- de niet-openbare eerdere concepten van het Sociaal Plan;
- het positieve advies van de OR bij het reorganisatieplan.
3.4.6.Oordelend naar deze maatstaf komt het hof tot de slotsom dat FNV voorlopig is geslaagd in het op haar rustende bewijs. Dit oordeel zal het hof in het navolgende in de punten 3.4.7. tot en met 3.4.11. motiveren.
3.4.7.FNV c.s. hebben zich allereerst beroepen op de verklaringen, die zijn afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor. Omdat ook [de vennootschap 1] bij het verhoor aanwezig was, hebben deze verklaringen ingevolge artikel 192, eerste lid, Rv dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in dit geding zijn afgelegd. De getuigenverklaringen houden onder meer het volgende in.
[bestuurder van het FNV 2] :
“(...) Op 20 mei hebben wij lang gesproken over de vraag of het sociaal plan ook zou moeten gelden voor de achterblijvers. Voor ons was dat erg belangrijk omdat wij het risico hoog inschatten dat ook de afgeslankte onderneming het niet zou redden. Aanvankelijk was er geen bereidheid bij de wederpartij om daar in mee te gaan. Wij hebben echter aan ons standpunt vast gehouden ook omdat de ondernemingsraad en het personeel op dit punt een hele duidelijke boodschap had meegegeven. Na een laatste langdurige schorsing waarin naar ik meen volgens de heer [controller van de vennootschap 1] contact was geweest met de heer [directeur van de vennootschap 1] , bleek de wederpartij bereid om onze voorwaarde in te willigen. Toen wij weer binnenkwamen is door de heer [controller van de vennootschap 1] gezegd: wij zijn akkoord zij het met tegenzin. Ik weet niet meer of hij dat in exact deze bewoording heeft gezegd maar dat was wel de essentie er van. Voor alle zekerheid heb ik toen zelf herhaald wat wij hadden afgesproken. Ik heb in dat verband explicit onder woorden gebracht dat wij hadden afgesproken dat het sociaal plan zou gelden voor de mensen die eruit zouden moeten en voor de achterblijvers en dat het plan een looptijd zou hebben tot een datum in 2015. In dit verband heb ik voorts aangegeven dat wij volgens mij hadden afgesproken dat voor de nakoming van het hele sociaal plan een garantstelling zou worden gegeven door de moedermaatschappij en in het bijzonder door de heer [directeur van de vennootschap 1] . Van de andere kant is daarop door de heren [controller van de vennootschap 1] en [directeur van de vennootschap 1] bevestigd dat dit een correcte weergave was van de afspraak. Na het afsluiten van deze overeenkomst hebben wij vanuit de vakbond de resultaten luid en duidelijk in de organisatie kenbaar gemaakt; er zijn personeelsbijeenkomsten geweest, er hebben informatiebriefjes op de borden gehangen, de ondernemingsraad is als eerste op de hoogte gebracht. Die laatste heeft juist op basis van deze gegevens een positief advies uitgebracht.
(….) ”
[bestuurder van het FNV 1] :
“Op 20 mei 2010 zaten wij te [plaats] en hebben verder onderhandeld over het sociaal plan van [de vennootschap 2] . Uit de vorige besprekingen waren nog twee punten met name overgebleven te weten: de kantonrechtersformule en de garantie voor de mensen die achter zouden blijven. Wij hebben in die bespreking heel duidelijk gemaakt dat er met ons geen sociaal plan zou kunnen worden afgesloten als daar ook niet een garantstelling in zat voor de achterblijvers. Dat was een hard punt voor ons en dat hadden wij ook als opdracht vanuit de ondernemingsraad meegekregen. Onze eis was ingegeven door de vrees dat [de vennootschap 2] het ook na de afslanking niet zou redden en dat de achterblijvers hun baan zouden verliezen. Over dit punt is een hele tijd heen en weer gepraat want de werkgever wilde daar niet in meegaan. (…) Na de schorsing is van de andere kant gezegd dat er contact was geweest met ded heer [directeur van de vennootschap 1] en dat het wel heel moeilijk was maar dat men bereid was om onze eis in te willigen. Van de andere kant is daarbij wel gezegd dat de garantstelling niet zou gelden in geval van faillissement van [de vennootschap 1] zelf; ik meen dat het de heer [controller van de vennootschap 1] was die dit zei. Vervolgens is uitgebreid gesproken over onze wens om door ondertekening door [de vennootschap 1] tot uitdrukking te brengen dat het sociaal plan zou gelden voor iedereen dus ook de achterblijvers. In dit verband hebben wij het ook gehad over de looptijd. Die zou een duur moeten hebben tot 2015 voor het geval [de vennootschap 2] in die tussentijd failliet zou gaan. (…) Ook deze eis is uiteindelijk geaccepteerd. (…)
Na de schorsing toen wij tot overeenstemming waren gekomen heeft mijn collega mevrouw [bestuurder van het FNV 2] de afspraken herhaald en in dat verband onder woorden gebracht dat wij waren overeengekomen dat het sociaal plan ook zou gelden voor de achterblijvers. Daarna heb ik zelf de ondernemingsraad geïnformeerd over deze uitkomst en heb ik in het bijzijn van de ondernemingsraad de leden daarover geïnformeerd. Bovendien heeft de hele onderneming volgehangen met pamfletjes waarop deze afspraken vermeld stonden. Hierop is door de bedrijfsleiding nooit gereageerd. (….)
Ik kan mij niet de precieze bewoordingen meer herinneren maar ik weet heel zeker dat, toen wij na de schorsing weer binnen kwamen, de heren [controller van de vennootschap 1] en [directeur van de vennootschap 1] hebben bevestigd dat de garantstelling ook gold voor de achterblijvers. (…)”
A.J.G. [kaderlid van het FNV] :
“Ik was aanwezig bij de bespreking op 20 mei 2010 als kaderlid FNV en ook als vertrouwenspersoon voor de achterban.. Voor mij is vanaf het begin volstrekt duidelijk geweest dat wij een sociaal plan zouden moeten afspreken voor 120 mensen, dus alle medewerkers van [de vennootschap 2] , omdat naar mijn overtuiging er een moment zou komen dat er een eind zou komen aan [de vennootschap 2] . Dat was voor ons de kern en zo is dat ook op tafel gelegd.
(...) Op enig moment is er geschorst en toen wij na de schorsing weer binnenkwamen is ons door de heer [controller van de vennootschap 1] gezegd: akkoord maar dan moet er ook een positief advies komen van de ondernemingsraad. Ik weet niet meer precies hoe het gezegd is maar uit de woorden van de heer [controller van de vennootschap 1] heb ik niets anders begrepen dan dat [de vennootschap 1] akkoord was met de afspraak dat ook de achterblijvers onder het sociaal plan zouden vallen. (...)”
[directeur/bedrijfsleider] :
“Ik heb deelgenomen aan de besprekingen over het sociaal plan voor [de vennootschap 2] , ik was toen bedrijfsleider en maakte deel uit van de vertegenwoordiging van de werkgever. Een van de punten waar langdurig over is gesproken is de garantstelling van de kant van [de vennootschap 1] Capital. De ondernemingsraad, en ruimer het personeel, had als voorwaarde voor instemming met het sociaal plan gesteld dat er een garantstelling van [de vennootschap 1] kwam voor de mensen die zouden achterblijven. Het ging erom dat het sociaal plan ook zou gelden voor de mensen die in [de vennootschap 2] zouden doorgaan voor het geval zij bij een faillissement van [de vennootschap 2] ook op straat zouden komen te staan. Aanvankelijk was er met bij de werkgever niet de bereidheid om deze eis in te willigen, er is ook langdurig over gesproken, vervolgens is er door de heer [controller van de vennootschap 1] contact opgenomen met de heer [directeur van de vennootschap 1] , ik was daar zelf bij en heb dat gezien en gehoord. Na het telefoongesprek heeft de heer [controller van de vennootschap 1] aan ons meegedeeld dat de heer [directeur van de vennootschap 1] akkoord was dat er een garantstelling op papier zou worden gezet dat het sociaal plan ook gold voor de achterblijvers. Vervolgens na hervatting van de bespreking heeft de heer [controller van de vennootschap 1] tegen de vakbond gezegd dat er een garantstelling van [de vennootschap 1] Capital onder het sociaal plan zou komen met een handtekening van de heer [directeur van de vennootschap 1] . De garantstelling onder het sociaal plan is geformuleerd door [de vennootschap 1] Capital maar door wie weet ik niet. Los van de vraag of het uiteindelijk exact juist op papier is gezet was de op 20 mei 2010 gemaakte afspraak heel duidelijk dat het sociaal plan ook zou gelden voor de achterblijvers en dat [de vennootschap 1] Capital daar garant voor zou staan (...)
Ik blijf ook nu ik onder ede sta volledig bij mijn eerder op schrift gestelde verklaring met name ook bij het punt dat de garantstelling inhield dat het sociaal plan zou gelden ook voor de achterblijvers. Dat een verlengde looptijd is afgesproken is gebeurd juist met het oog op de zekerheid van die achterblijvers.”
[personeelsfunctionaris van de vennootschap 2] :
“Op 20 mei 2010 maakte ik deel uit van de werkgeversvertegenwoordiging in de besprekingen over het sociaal plan voor [de vennootschap 2] . 20 mei was het derde gesprek en daarbij is onder andere aan de orde geweest de garantstelling. Tussen partijen is steeds uitgebreid gesproken over de vraag wat gaan we doen met de achterblijvers. Naar mijn beleving is er afgesproken dat er in het sociaal plan een passage zou komen te staan waarvan de bedoeling was dat het sociaal plan ook van toepassing zou zijn op de achterblijvers. Er zijn meerdere schorsingen geweest en in één daarvan is in mijn beleving telefonisch contact opgenomen met de heer [directeur van de vennootschap 1] . Dat wist ik niet op dat moment maar dat hoorde ik achteraf. Nog tijdens de schorsing toen ik zelf weer terug was is mij door de heer [controller van de vennootschap 1] te kennen gegeven dat men akkoord was met een garantstelling voor de achterblijvers. Na hervatting van de bespreking is door de heer [controller van de vennootschap 1] in de richting van de vakbond gezegd dat men akkoord was en een passage zou opnemen inzake een garantie voor de achterblijvers (...).”
3.4.8.Deze getuigenverklaringen van alle bij de onderhandelingen op 20 mei 2010 aanwezige vertegenwoordigers van FNV en van de als getuige gehoorde deelnemers van de werkgeversvertegenwoordiging [appellant 34] en [appellant 32] zijn eenduidig op het punt dat FNV vóór en tijdens de bijeenkomst als eis had gesteld dat het Sociaal Plan ook van toepassing zou zijn op de achterblijvers. Ze stemmen voorts overeen op het punt dat [controller van de vennootschap 1] , na tijdens een schorsing te hebben getelefoneerd met [directeur van de vennootschap 1] , die eis heeft geaccepteerd. Voorts hebben zowel [bestuurder van het FNV 2] als [bestuurder van het FNV 1] verklaard dat er een verband was tussen de toepassing van het Sociaal Plan op de achterblijvers en de verlenging van de werkingsduur van het Sociaal Plan tot 31 december 2015.
3.4.9.Tegenover deze in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen heeft [de vennootschap 1] bij conclusie van dupliek schriftelijke verklaringen van [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] , [controller van de vennootschap 1] en [directeur van de vennootschap 1] overgelegd, maar deze missen de bewijskracht die wel aan de tegenover de rechter in het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaringen kan worden toegekend. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [de vennootschap 1] er kennelijk van afgezien [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] , [controller van de vennootschap 1] en [directeur van de vennootschap 1] in het kader van het voorlopig getuigenverhoor in contra-enquête te horen. Deze schriftelijke verklaringen leggen daarom voorshands onvoldoende gewicht in de schaal. Ze kunnen niet afdoen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de als getuigen gehoorde personen.
3.4.10.De geloofwaardigheid van de verklaringen van de getuigen op deze punten wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door het advies van de ondernemingsraad. FNV c.s. hebben gesteld dat de ondernemingsraad er bij zijn positieve advies (zie boven 3.1 onder (viii)) op grond van de aan hem door [bestuurder van het FNV 1] verschafte informatie, vanuit is gegaan dat het Sociaal Plan op de achterblijvers van toepassing was en dit is door [de vennootschap 1] niet betwist (zie met name nr. 29 bij dupliek). Dat de ondernemingsraad hiervan uitging was voor [de vennootschap 2] naar het oordeel van het hof ook kenbaar uit de passage in het advies dat de ondernemingsraad van mening was het Sociaal Plan
“voor de circa 35 medewerkers die in dienst van [de vennootschap 2] blijven genoeg garanties voor de nabije toekomst biedt”.
3.4.11.Wat betreft het opstellen van achtereenvolgende versies van het Sociaal Plan overweegt het hof dat [de vennootschap 2] een eerste versie van het sociaal plan bij de adviesaanvraag van 7 april 2010 aan de OR had voorgelegd, waarin sprake was van een looptijd tot en met 31 december 2010. Het opstellen van de eindversie van het Sociaal Plan is blijkens de verklaringen van de getuigen na 20 mei 2010 gebeurd door [de vennootschap 2] . Daarin is de einddatum van het Sociaal Plan gewijzigd in 31 december 2015. Uit de in het geding zijnde bewijsmiddelen volgt dus voorshands dat op 20 mei 2010 mondeling tussen FNV en [de vennootschap 2] is overeengekomen dat het Sociaal Plan ook van toepassing zou zijn op de achterblijvers en dat in verband daarmee de looptijd van het Sociaal Plan is verlengd.
3.4.12.Voorts is niet gebleken dat na 20 mei 2010 nader is overeengekomen dat het Sociaal Plan, in afwijking van de mondelinge overeenkomst van 20 mei 2010, niet op de achterblijvers van toepassing zou zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt. [de vennootschap 1] heeft in dit geding niet gesteld dat [de vennootschap 2] bij het opstellen van de eindversie van het Sociaal Plan bewust heeft willen afwijken van de op 20 mei 2010 bereikte overeenstemming. Uit de verklaringen van de tot de onderhandelingsdelegatie van FNV behorende getuigen blijkt dat ook FNV ervan uitging dat de eindversie van het Sociaal Plan de neerslag was van de op 20 mei 2010 bereikte overeenstemming. FNV mocht er redelijkerwijs vanuit gaan dat [de vennootschap 2] haar zou attenderen op een van die overeenstemming afwijkende vastlegging in het gewijzigde Sociaal Plan. De ondernemingsraad is er bij het uitbrengen van zijn positieve advies, op basis van de hem door FNV verschafte informatie, vanuit gegaan dat het Sociaal Plan ook van toepassing was op de achterblijvers en dat was voor [de vennootschap 2] kenbaar. Gelet op deze omstandigheden mocht FNV aan het achterwege blijven van een waarschuwing van [de vennootschap 2] redelijkerwijs de betekenis toekennen dat [de vennootschap 2] bleef bij haar acceptatie dat het Sociaal Plan op de achterblijvers van toepassing was. [de vennootschap 1] heeft op zichzelf terecht aangevoerd dat de bewoordingen van artikel 1.2 van het Sociaal Plan van grote betekenis zijn voor de uitleg van het Sociaal Plan. Het hof is evenwel voorshands van oordeel dat in de taalkundige betekenis van deze bewoordingen gezien het hierboven overwogene niet bepalend is.
3.4.13.[de vennootschap 1] heeft tegenbewijs aangeboden door het horen van [hoofd personeelszaken van de vennootschap 1] en [controller van de vennootschap 1] als getuige. Het hof zal [de vennootschap 1] toelaten tot het aangeboden tegenbewijs.
3.4.14.Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.