Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De afloscapaciteit waarmee in het betalingsvoorstel is gerekend, is berekend conform de NVVK richtlijnen. [appellant] en [appellante] hebben geen mogelijkheden om hun inkomen te verhogen. [appellant] heeft sinds 2007 een WGA-uitkering van het UWV. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt 80-100%. Er is geen kans op verbetering van zijn gezondheid en er worden geen re-integratie-activiteiten van hem verwacht. [appellante] ontvangt de heffingskorting minst verdienende partner. Ook zij kampt met gezondheidsklachten en heeft een grote afstand tot de
arbeidsmarkt. Zij heeft geen opleiding genoten en amper werkervaring. Naar verwachting zal de uitkering van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de gezamenlijke schuldeisers dan in de situatie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn. [appellant] en [appellante] hebben een groot belang bij effectuering van de regeling. Ook
de andere vijf schuldeisers hebben belang bij effectuering nu zij in dat geval eerder
een groter deel van hun vordering ontvangen. Het aandeel van ABP, 30,72 % van de schuldenlast, is slechts één van de omstandigheden die een rol spelen bij de belangenafweging. ABP staat alleen in zijn weigering. De andere vijf schuldeisers hebben ingestemd met het akkoord. [appellant] en [appellante] zijn dan ook van mening dat ABP in redelijkheid niet tot haar weigering om in te stemmen met de schuldregeling heeft kunnen komen. De beoordeling van het verzoek dwangakkoord staat volgens [appellant] en [appellante] voorts in beginsel geheel los van de beoordeling van het (subsidiaire) schuldsaneringsverzoek. . De vergelijking die blijkens de wetsgeschiedenis volgens de minister op grond van artikel 287a Fw moet worden gemaakt tussen de situatie dat de schuldsaneringsregeling van toepassing zou zijn en de situatie in geval van een dwangakkoord kan eveneens plaatsvinden door een inschatting te maken van de opbrengst die voor een schuldeiser uit de hypothetische toepassing van de schuldsaneringsregeling voortvloeit ingeval de schuldenaar in feite geen toegang kan krijgen tot die regeling omdat hij aan de voorwaarden daarvoor niet voldoet. In het voorstel bedraagt de betaling aan de schuldeisers na drie jaar in totaal € 2.579,22. ABP krijgt in dat geval een bedrag van € 1.170,42, dat is 22,91 % van de totale vordering. De overige schuldeisers ontvangen 10,40 % van de totale vordering, terwijl de wettelijke schuldsanering er toe zal leiden dat zij geen enkele betaling zullen ontvangen in verband met de kosten die gepaard gaan met een wettelijke schuldsaneringstraject. De vooruitzichten voor de gezamenlijke schuldeisers zijn bij aanvaarding van het akkoord dan ook gunstiger dan bij verwerping daarvan.
Het is daarnaast weliswaar juist dat ABP haar vordering ingevolge de verrekeningsbepalingen van artikel 6:127 e.v. BW in de toekomst zou kunnen gaan verrekenen met het ouderdomspensioen van [appellant] indien dit aan hem wordt toegekend, maar op dit moment is hier echter nog geen sprake van nu er immers geen sprake is van een voor verrekening vatbare vordering. [appellant] heeft als gevolg van de verhoging van zijn WIA-uitkering geen recht op uitbetaling van het AAOP. Daar is in de toekomst ook geen verandering in te verwachten. Evenmin heeft [appellant] de komende drie jaar aanspraak op zijn ouderdomspensioen. Voor zover het wettelijke schuldsaneringstraject wordt uitgesproken vóór toekenning van het ouderdomspensioen kan ABP gedurende die schuldsaneringsregeling niet verrekenen. Na de schuldsaneringsregeling is verrekening naar de mening van [appellant] en [appellante] evenmin mogelijk. Een vordering waar een schone lei voor is verleend, is op grond van artikel 358 lid 1 Fw niet afdwingbaar, zodat verrekening na verlening van de schone lei niet mogelijk is. Immers, artikel 127 lid 2 BW bepaalt dat een vordering afdwingbaar moet zijn, wil men zich op verrekening kunnen beroepen. De schuldsaneringsregeling werkt op grond van artikel 299 lid 1 sub a Fw ten aanzien van vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsanering bestaan. Artikel 358 Fw bepaalt verder dat indien de schuldsaneringsregeling eindigt nadat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden de vordering ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is, de zogenaamde schone lei. Omdat de vordering niet langer afdwingbaar is door de schuldeiser resteert er een natuurlijke verbintenis (artikel 6:3 lid 2 sub a BW). Na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling geldt niet meer het bijzondere verrekeningsrecht van artikel 307 FW, maar dan gelden de verrekeningsbepalingen zoals die zijn opgenomen in artikel 6:127 e.v. BW. Dit artikel bepaalt in lid 2 dat een schuldenaar bevoegd is tot verrekening wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Omdat een natuurlijke verbintenis niet afdwingbaar is, is verrekening op grond van dit artikel dus niet toegestaan. Wanneer [appellant] en [appellante] thans niet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling vanwege de tienjaarstermijn kunnen zij in augustus 2018 opnieuw een verzoek indienen aangezien de tienjaarstermijn dan is verstreken.