ECLI:NL:GHSHE:2017:5200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
20-000471-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt onder de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 10 februari 2017, waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van stoffen en goederen die bestemd waren voor grootschalige hennepteelt. Het hof heeft vastgesteld dat de in de woning van de verdachte aangetroffen stoffen en goederen een gezamenlijkheid vormen die bestemd zijn voor hennepteelt, ongeacht de subjectieve eindbestemming die de verdachte hieraan had toegedicht. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die vroeg om vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.

De verdediging voerde aan dat de verdachte niet schuldig was aan het tenlastegelegde, omdat de aangetroffen goederen deel uitmaakten van een eerder ontdekte hennepkwekerij in 2010. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van hetzelfde feit, omdat de gedragingen op verschillende tijdstippen en plaatsen hadden plaatsgevonden. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte op 15 november 2016 stoffen en goederen voorhanden had die bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een subsidiaire hechtenis van 30 dagen, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000471-17
Uitspraak : 22 november 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 februari 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-246829-16 tegen:

[verdachte],

[woonadres en geboortedatum]
.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat:
  • primair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat sprake is van strafvervolging van verdachte ter zake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 van Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr);
  • subsidiair het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat sprake is van strafvervolging van verdachte ter zake van een feit dat als een voortgezette handeling moet worden beschouwd als bedoeld in artikel 56 Sr;
  • meer subsidiair vrijspraak bepleit;
  • meest subsidiair zal worden volstaan met een voorwaardelijke straf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter volstond met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
1. Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Daartoe is primair aangevoerd dat sprake is van vervolging ter zake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 Sr. Subsidiair is daartoe aangevoerd dat sprake is van een ‘voortgezette handeling’ als bedoeld in artikel 56 Sr. In verband met beide verweren heeft de verdediging aangevoerd dat er bij verdachte in 2010 een hennepkwekerij is aangetroffen waarvoor hij vervolgd en veroordeeld is. Nadat de politie bij hem was binnengetreden in 2010 zijn niet alle spullen van die hennepplantage door de politie inbeslaggenomen maar in de woning achtergelaten. Verdachte zou deze goederen hebben meegenomen naar zijn nieuwe woning en aldaar hebben opgeslagen. Later zouden dezelfde goederen door de politie zijn aangetroffen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van één wilsbesluit bij de aanschaf van de goederen in 2010 en de later in zijn nieuwe woning aangetroffen goederen die gebruikt zijn voor de in 2010 aangetroffen hennepplantage, althans dat in elk geval sprake is geweest van een voortgezette handeling door verdachte.
2. Het Hof is van oordeel dat reeds gelet op de verschillende tijdstippen van de gedragingen, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij in de periode 1 mei 2010 tot en met 1 juni 2010 en het op 15 november 2016 voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde stoffen en goederen, alsmede het verschil in plaats van het plegen van deze gedragingen, te weten [X] en [pleegplaats], er geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 Sr.
Voorts overweegt het hof dat het begaan van beide feiten niet berust op één wilsbesluit, nu het besluit een hennepkwekerij op te starten een geheel ander is dan het nadien genomen besluit de in de tenlastelegging genoemde stoffen en goederen te verhuizen naar en gedurende meer dan 6 jaar op te slaan in verdachtes nieuwe woning.
Het hof verwerpt beide verweren.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2016 te [pleegplaats], in elk geval in Nederland, stoffen en/of voorwerpen, te weten (onder meer):
  • twaalf, althans een of meerdere armatu(u)r(en) en/of
  • 23, althans een of meerdere assimilatielamp(en) en/of
  • één zak met snoeren en/of
  • twee, althans een of meerdere schakelbord(en) en/of
  • twee, althans een of meerdere fancontroller(s) (schakelapparatuur) en/of
  • drie, althans een of meerdere fancontroller(s) en/of
  • negen, althans een of meerdere transformator(en) en/of
  • drie, althans een of meerdere slakkenhui(s)(zen) en/of
  • vijf, althans een of meerdere ventilator(en) en/of
  • één kachel en/of
  • vijf, althans een of meerdere stuks voedingsmiddel(en) en/of
  • drie, althans een of meerdere kweektent(en) en/of
  • drie, althans een of meerdere droognet(ten) en/of
  • acht, althans een of meerdere stekkenplugs/stekkerdo(os)(zen),
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en), strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
  • het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
  • het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of stof(fen) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 november 2016 te [pleegplaats] stoffen en voorwerpen, te weten:
  • twaalf armaturen en
  • 23 assimilatielampen en
  • één zak met snoeren en
  • twee schakelborden en
  • twee fancontrollers en
  • drie fancontrollers en
  • negen transformatoren en
  • drie slakkenhuizen en
  • vijf ventilatoren en
  • één kachel en
  • vijf voedingsmiddelen en
  • drie kweektenten en
  • drie droognetten en
  • acht stekkenplugs/stekkerdozen,
bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
  • het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, en/of
  • het opzettelijk telen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen en stoffen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
1. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de in de garage en woning van verdachte aangetroffen stoffen en goederen deel uitmaken van een in 2010 te [X] door verdachte geëxploiteerde hennepkwekerij ter zake waarvan hij ook bij vonnis d.d. 8 oktober 2013 is veroordeeld. Deze stoffen en goederen zijn destijds niet – zoals wel gebruikelijk is – bij ontdekking door de politie in beslag genomen en vernietigd. Verdachte heeft deze – aldus de verdediging – vervolgens meegenomen naar zijn nieuwe woning in [pleegplaats], alwaar ze tot de datum van het aantreffen door de politie op 15 november 2016 stonden opgeslagen met het uiteindelijke doel deze te vernietigen. Deze stoffen en goederen waren weliswaar geschikt voor het plegen van de in de tenlastelegging bedoelde strafbare feiten, doch de opslag hiervan had in dit geval niet die bestemming.
2. Het hof het stelt vast dat het hier gaat om een gezamenlijkheid van stoffen en goederen die vanwege hun aard en functie zijn bestemd voor grootschalige en/of bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt. In tegenstelling tot wat de verdediging stelt is daarbij niet de subjectieve door verdachte hieraan toegedichte eindbestemming bepalend.
3. Voor wat betreft het ontbreken aan wetenschap van verdachte met betrekking tot de inhoud van de regelgeving van artikel 11a van de Opiumwet, in het bijzonder de strafbaarstelling van het tenlastegelegde, overweegt het hof dat zulks niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
4. De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Het voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt het voorhanden hebben van stoffen en voorwerpen bestemd ter voorbereiding van grootschalige en beroepsmatige hennepteelt. Met zijn handelen heeft de verdachte de illegale hennephandel gefaciliteerd. De illegale hennephandel brengt allerlei maatschappelijke onwenselijke effecten met zich. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Verdachte heeft daarbij niet stilgestaan, maar kennelijk slechts zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld.
Het hof neemt verder in aanmerking dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 september 2017, eerder onherroepelijk ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf zoals bepleit door de verdediging. Gelet op de ernst van het feit en het lucratieve karakter daarvan, acht het hof een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. A.J.T.M. Franken- van Zinnicq Bergmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 22 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.T.M. Franken- van Zinnicq Bergmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.