ECLI:NL:GHSHE:2017:5395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
200.211.924_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige na langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat zij in staat was om de zorg voor haar dochter weer op zich te nemen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat was om de verzorging en opvoeding van haar dochter te waarborgen, wat leidde tot de beëindiging van haar gezag en de benoeming van de GI als voogd.

De moeder voerde aan dat zij in de afgelopen periode positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en dat zij geen drugs meer gebruikte. Ze had samen met haar jongste dochter in een trainingshuis verbleven en was van mening dat zij met de juiste hulp en begeleiding weer in staat was om voor haar dochter te zorgen. De raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat zij inmiddels bijna vijf jaar bij haar grootmoeder woont, waar zij zich goed ontwikkelt en aan gehecht is.

Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder ruimschoots was verstreken en dat de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk was om de huidige stabiele en veilige opvoedsituatie van de minderjarige bij de grootmoeder te waarborgen. De moeder blijft juridisch ouder, maar het hof benadrukte dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij de moeder ligt. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 december 2017
Zaaknummer : 200.211.924/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/313358 / FA RK 16-5177
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, regio Zuid (hierna te noemen: de GI);
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] te beëindigen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bakker.
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De grootmoeder moederszijde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 5 april 2017;
  • de brief van de GI d.d. 7 april 2017;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 1 mei 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is, op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2.
[de minderjarige] staat sinds 30 juli 2012 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 juli 2017. [de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 januari 2013 uit huis geplaatst bij de grootmoeder moederszijde. Deze machtiging uithuisplaatsing is laatstelijk verlengd tot uiterlijk 30 juli 2017.
[de minderjarige] verblijft daarnaast op regelmatige basis in een weekendpleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogdes over [de minderjarige] benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – aan dat niet aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging is voldaan en dat het verzoek van de raad daartoe alsnog dient te worden afgewezen. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet binnen afzienbare tijd in staat is om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. [de minderjarige] is uit huis geplaatst in een periode dat het niet goed ging met de moeder en ervan werd beschuldigd dat zij drugs en alcohol gebruikte. De moeder heeft echter in de afgelopen periode een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt. De moeder heeft aangetoond dat zij geen drugs meer gebruikt. De moeder heeft samen met haar jongste dochter [de jongste dochter] een periode in een trainingshuis Moeder en Kind verbleven. Het trainingshuis Moeder en Kind heeft geconstateerd dat de moeder een lieve, zorgzame moeder is en dat het ouderschap haar natuurlijk afgaat. De GI heeft de ondertoezichtstelling van [de jongste dochter] niet verlengd. De moeder stelt dat zij rust heeft gevonden in de nieuwe situatie en dat zij heeft geleerd om op eigen benen te staan. Hoewel de moeder erkent dat het opvoeden van een achtjarig kind andere vaardigheden vraagt dan het verzorgen van een baby, is de moeder van mening dat zij dit – met de nodige hulp en begeleiding – gemakkelijk aankan. Er moet daarom worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van [de minderjarige] . De moeder wil graag een tweede kans om te laten zien dat zij een goede moeder is. Dat [de minderjarige] al de helft van haar leven bij de grootmoeder moederszijde woont maakt niet dat een thuisplaatsing niet meer aan de orde is. De moeder ontkent dat het perspectief van [de minderjarige] bij de grootmoeder moederszijde ligt. De moeder diskwalificeert haar niet als opvoeder en verzorger maar meent dat de verzorging en opvoeding bij haar, moeder, dient te liggen.
[de minderjarige] is ook aan de moeder gehecht. De moeder respecteert de grootmoeder moederszijde en de weekend-pleegouders. De moeder is er niet mee bekend dat zij een beroep heeft gedaan op de loyaliteit van [de minderjarige] . De moeder heeft wel aan de toenmalige gezinsvoogd aangegeven dat zij het niet eens is met het feit dat de weekendpleegouders van [de minderjarige] lesbisch zijn. Ook is er door de GI aan voorbij gegaan dat de moeder in de weekenden voor [de minderjarige] kan zorgen. De moeder heeft sinds een paar weken eenmaal per maand drie uur onbegeleide omgang met [de minderjarige] en dit gaat goed.
De moeder voert verder aan dat onvoldoende is gebleken van zorgelijk gedrag bij [de minderjarige] dat ertoe leidt dat een verderstrekkende maatregel in het belang van [de minderjarige] is. De raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom de behoefte van [de minderjarige] aan duidelijkheid omtrent haar verblijfplaats niet kan worden gegeven door een (jaarlijkse) verlenging van de machtiging uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling, nu de moeder zich hiertegen niet (heeft) verzet. Er is niet onderzocht of [de minderjarige] weer bij de moeder kan wonen. De moeder is van mening dat de beëindiging van het gezag een uitzondering moet zijn. Zij verwijst daarbij naar de inhoud van de Kamerstukken (nummer 32015, nummer 3, vergaderjaar 2008-2009). Hierin wordt gesproken over maatwerk: de rechter kan een gezagsbeëindiging uitspreken; dat impliceert dat de rechter deze maatregel niet moet uitspreken. De moeder stelt dat een uithuisplaatsing binnen het kader van de ondertoezichtstelling voldoende is om de eventuele vermeende ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] af te wenden. Het behoud van het gezag geeft de moeder ook voor wat betreft de toekomst meer zekerheid. Het gezag zorgt ervoor dat de GI met haar over belangrijke beslissingen aangaande [de minderjarige] moet overleggen. Bovendien heeft de moeder dan de mogelijkheid om rechtstreeks informatie op te vragen bij de school, de arts en hulpverleners van [de minderjarige] .
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd en gepersisteerd bij het eerder gedane verzoek. Het perspectief van [de minderjarige] ligt niet meer bij de moeder. Het belang van [de minderjarige] is leidend. [de minderjarige] is gehecht aan de grootmoeder moederszijde en het gaat nu goed met haar. De raad begrijpt de behoefte van de moeder dat [de minderjarige] weer bij haar wordt teruggeplaatst. De raad benadrukt dat het traject van [de minderjarige] anders is dan het traject van de andere kinderen van de moeder.
3.7.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] inmiddels bijna vijf jaar bij de grootmoeder moederszijde woont en dat het goed gaat met haar. In juli 2017 is de GI gestart met de uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . De omgang tussen de moeder en [de minderjarige] heeft inmiddels twee keer onbegeleid plaatsgevonden. Indien alle betrokkenen het erover eens zijn kan de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] nog verder worden uitgebreid. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige] blijft voor [de minderjarige] belangrijk.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van gezag. Beoordeeld dient te worden of voldaan is aan artikel 1:266 sub a BW. Met de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag – bevestigend, op grond van het volgende.
3.8.3.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep met de raad en de GI van oordeel dat de aanvaardbare termijn zoals bedoeld in artikel 1:266 onder a BW ruimschoots is verstreken. Het belang van [de minderjarige] vergt dat er thans duidelijkheid komt omtrent haar toekomstperspectief. Het hof overweegt daartoe dat [de minderjarige] inmiddels bijna vijf jaar bij de grootmoeder moederszijde woont. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en is aan haar grootmoeder gehecht. Er is weliswaar geen (goed) contact tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde, maar de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] wordt wel door de grootmoeder moederszijde ondersteund. Het hof stelt vast dat [de minderjarige] zich thans in een stabiel opvoedingsklimaat bevindt, waarin zij structureel kan rekenen op de grootmoeder moederszijde. Het belang van [de minderjarige] vergt dat zij recht heeft op zekerheid, continuïteit en een ongestoorde hechting in deze alternatieve opvoedingssituatie. Het vorenstaande maakt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen, omdat dan de onduidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief blijft voortduren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de moeder ter zitting van het hof heeft verzocht om een tweede kans en zij van mening is dat de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] uiteindelijk bij haar dient te komen te liggen. Hoewel het hof deze wens van de moeder begrijpelijk acht en constateert dat zij in de afgelopen periode (met betrekking tot [de jongste dochter] ) een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, is het hof echter met de raad van oordeel dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de moeder ligt omdat de aanvaardbare termijn ruimschoots is verstreken. Het hof acht de gezagsbeëindigende maatregel in het belang van [de minderjarige] nodig om haar huidige stabiele en veilige opvoedsituatie bij de grootmoeder moederszijde te behouden.
3.8.4.
Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder – ondanks de beëindiging van het gezag – de (juridisch) ouder van [de minderjarige] blijft en zij een plaats in het leven van [de minderjarige] als “ouder op afstand” moet blijven behouden. Ter zitting van het hof is voorts gebleken dat het ernaar uitziet dat een uitbreiding van de omgangscontacten tussen de moeder en [de minderjarige] tot de mogelijkheden behoort, indien alle betrokkenen het erover eens zijn dat de huidige (onbegeleide) omgangsregeling goed verloopt.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 december 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en A.J. van de Rakt en is op 7 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.