In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, stelde dat zij in staat was om de zorg voor haar dochter weer op zich te nemen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat was om de verzorging en opvoeding van haar dochter te waarborgen, wat leidde tot de beëindiging van haar gezag en de benoeming van de GI als voogd.
De moeder voerde aan dat zij in de afgelopen periode positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en dat zij geen drugs meer gebruikte. Ze had samen met haar jongste dochter in een trainingshuis verbleven en was van mening dat zij met de juiste hulp en begeleiding weer in staat was om voor haar dochter te zorgen. De raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat zij inmiddels bijna vijf jaar bij haar grootmoeder woont, waar zij zich goed ontwikkelt en aan gehecht is.
Het hof oordeelde dat de aanvaardbare termijn voor de moeder ruimschoots was verstreken en dat de gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk was om de huidige stabiele en veilige opvoedsituatie van de minderjarige bij de grootmoeder te waarborgen. De moeder blijft juridisch ouder, maar het hof benadrukte dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij de moeder ligt. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.