Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- namens de man, mr. Köhlen;
- namens de vrouw, mr. Larooij.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- primair:de man gehouden is per 1 april 2016 met een bedrag van € 1.200,- per maand bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw;
- subsidiair:de man gehouden is per 1 april 2016 met een bedrag van € 1.152,60 per maand bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie), althans een zodanig bedrag dat de rechtbank juist acht met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum.
- primair:dat de daarbij bepaalde partneralimentatie op nihil wordt gesteld, nu de vrouw daar geen behoefte aan heeft, althans in haar eigen levensonderhoud kan voorzien;
- subsidiair:dat de door de man te betalen partneralimentatie wordt beperkt tot een bedrag van maximaal € 699,- bruto per maand zolang de man in Thailand woont, en tot een bedrag van maximaal € 293,- bruto per maand vanaf het moment dat de man weer in Nederland gaat wonen, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht, mits de vrouw daar behoefte aan heeft.
- dat, hetgeen de vrouw vanaf april 2016 teveel aan partneralimentatie heeft ontvangen, aan de man dient te worden terugbetaald, dan wel subsidiair door de man met de toekomstige alimentatiepenningen mag worden verrekend;
- dat het griffierecht van de man in de procedure in hoger beroep op nihil wordt gesteld.
5.De motivering van de beslissing
- buiten het toepassingsgebied van het betreffende artikel is getreden;
- het artikel ten onrechte heeft toegepast of buiten toepassing heeft gelaten;
- het artikel met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast.
- de rechtbank is in de bestreden beschikking ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat de man wijziging had gevraagd van de overeenkomst op grond van het feit dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst geen juridische bijstand hadden. De rechtbank had om die reden krachtens de wettelijke maatstaven en de Tremanormen bij de vaststelling van de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw dienen te kijken naar de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De advocaat van de man heeft ter zitting van het hof benadrukt dat de rechtbank ten onrechte artikel 1:397 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) buiten toepassing heeft gelaten en niet zoals de vrouw stelt artikel 822 lid1 sub e Rv;
- de rechtbank heeft de motiveringsplicht geschonden, nu in de bestreden beschikking geen aandacht is besteed aan al hetgeen door de man is aangevoerd omtrent zijn draagkracht, welke argumenten voor de beoordeling van het geschil van wezenlijk belang waren. De advocaat van de man heeft hier ter zitting van het hof aan toegevoegd dat de rechtbank in de bestreden beschikking geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de draagkracht van de man. De rechtbank heeft enkel geoordeeld dat de man onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat sprake is van onvoorziene omstandigheden dan wel te komen tot een strijd met de redelijkheid en billijkheid. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het verweer van de man omtrent zijn draagkracht niet leidt tot een grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank heeft voorts nagelaten om te motiveren waarom zij de verweren van de man omtrent zijn draagkracht passeert.
voor de duur van het gedingde man gehouden is deze (tijdelijke) overeenkomst na te komen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gesteld of gebleken dat er sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW, dan wel dat dit deel van de overeenkomst buiten toepassing moet blijven omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:248 lid 2 BW).