ECLI:NL:GHSHE:2017:569

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
200.207.586_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2016 te vernietigen, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp was verleend. Het hof oordeelde dat de minderjarige ten tijde van de machtiging gebaat was bij stabiele en veilige werkrelaties, en dat de veiligheid van het behandelklimaat en de schoolmotivatie niet opgegeven konden worden voor een verblijf in een open setting. Het hof bevestigde dat de rechtbank terecht de machtiging voor gesloten jeugdhulp had verleend, mede gezien de positieve ontwikkelingen in de situatie van [minderjarige]. Het hof achtte het noodzakelijk dat [minderjarige] vanuit zijn huidige plaats verder werkt aan het bestendigen van zijn gedrag, en dat de gesloten plaatsing nog steeds noodzakelijk was. De beslissing van het hof leidde tot de bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 februari 2017
Zaaknummer : 200.207.586/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/306490 / JE RK 16-468.2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.S.J. van Gestel,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , vestiging
[vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI);
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 18 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de machtiging gesloten jeugdhulp wordt ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 januari 2017, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder, mr. Van Gestel;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. J.M.C. van Gorkum.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Dit in verband met vervoersproblemen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 23 januari 2017;
  • de brief met bijlagen van de raad d.d. 24 januari 2017;
  • de ter zitting, op verzoek van het hof, door de advocaat van [minderjarige] overgelegde stukken, te weten: het inleidende verzoek van de raad d.d. 29 maart 2016, het raadsrapport d.d. 23 maart 2016 en de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant
d.d. 22 april 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) is - voor zover hier van belang - [minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder.
3.2.
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2016 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 22 april 2016 tot 22 april 2017 en een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 22 april 2016 tot uiterlijk 22 oktober 2016.
De kinderrechter heeft de beslissing op het inleidende verzoek van de raad d.d. 29 maart 2016 voor het overige aangehouden en de raad - kort gezegd - verzocht een aanvullende rapportage uit te brengen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank betreffende [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend aan de GI met ingang van 22 oktober 2016 tot uiterlijk 22 april 2017.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat er geen, althans onvoldoende gronden aanwezig zijn voor de verlenging van de machtiging gesloten jeugdhulp voor [minderjarige] . Een en ander is niet gebleken uit het rapport van de raad d.d. 27 oktober 2016.
Niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan welke opgroei- of opvoedingsproblemen zich thans bij [minderjarige] zouden voordoen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Evenmin is komen vast te staan dat de opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen onttrokken wordt. Ook is niet gebleken dat begeleiding in het vrijwillig kader is aangewend.
[minderjarige] verblijft sinds april 2016 binnen gesloten jeugdzorg van Juzt te [vestigingsplaats] . In de weekenden gaat hij met verlof naar huis. Van wegloopgedrag is geen sprake en uit het raadsrapport kan worden opgemaakt dat zowel [minderjarige] als de moeder tot het inzicht zijn gekomen dat zij beiden hulp nodig hebben. [minderjarige] en de moeder zijn hiervoor ook gemotiveerd.
3.5.1.
Ter zitting is namens de moeder daaraan toegevoegd dat het van belang is dat [minderjarige] zo snel mogelijk naar huis mag. De advocaat van de moeder heeft voorts ter zitting het verzoek van de moeder in hoger beroep mondeling aangevuld en het hof verzocht om primair de machtiging tot gesloten jeugdhulp op te heffen en subsidiair de machtiging ambtshalve te schorsen en te bepalen dat de Multi Systeem Therapie zo snel mogelijk zal worden ingezet.
3.6.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, aangevoerd dat [minderjarige] zich gedurende de plaatsing inmiddels goed ontwikkelt en hij zich laat ondersteunen door zijn mentoren. Ook de moeder heeft, na een moeizame start in het begin van de plaatsing, een goede samenwerkingsrelatie opgebouwd met de gezinshulpverlener van Lievenshove.
Er is een pro justitia rapport opgemaakt naar aanleiding van een door [minderjarige] gepleegd delict op 27 juni 2016 op de woongroep. Hij heeft zich hiervoor moeten verantwoorden voor de kinderrechter en is veroordeeld tot 40 uur werkstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het leerplafond van [minderjarige] lijkt voor dit moment bereikt op de groep en hij heeft een sterke wens om zich thuis door te ontwikkelen. Deze wens wordt door de moeder gedeeld.
[minderjarige] is de afgelopen tijd niet weggelopen van de groep, er is geen criminaliteit en geen sprake van drugsgebruik. Ook heeft hij goed meegewerkt aan de leertraining over omgang met seksualiteit.
De weekend- en vakantieverloven zijn goed verlopen. De moeder is samen met haar partner lerende hoe om te gaan met de neiging van [minderjarige] om grenzen op te zoeken en zijn eigen regels te bepalen. Zij worden daarin ondersteund door de gezinsbegeleider. De GI meent dat opbouw van de verloven vanuit een gestructureerde setting noodzakelijk is om een terugval te voorkomen.
Een van de ontwikkelingsbedreigingen is het onvermogen om te functioneren op school/werk. [minderjarige] was voor zijn plaatsing wegens gedragsproblemen verwijderd van VSO de Sonnewijzer en hij volgde geen onderwijs. Hij laat zich op school erg moeilijk sturen. Op het Warandecollege te [vestigingsplaats] (speciaal onderwijs) is men gewend om daarmee om te gaan; [minderjarige] wordt echter omschreven als extreem druk en doet alleen taken die hij zelf wil. [minderjarige] is sterker in praktijkvakken dan in theorielessen.
Hoewel zijn cognitieve vermogens goed genoeg zijn om onderwijs te volgen op praktijk niveau, is hij vanwege zijn zeer beperkte concentratie en gedragsproblemen gebaat bij een speciale benadering voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen in een klein groep.
De GI benadrukt dat voor het wegnemen van voornoemde ontwikkelingsbedreiging, alsmede het wegnemen van andere gestelde ontwikkelingsbedreigingen zoals genoemd in het plan van aanpak ondertoezichtstelling en jeugdreclassering d.d. 1 juni 2016 een verblijf in een gestructureerde setting noodzakelijk is. Het omgaan met meer vrijheden kan van hieruit worden opgebouwd.
In het overleg van 5 januari 2017, waar een vertegenwoordiger van Lievenshove, de heer
[vertegenwoordiger van de stichting] als vertegenwoordiger van de GI, de moeder en [minderjarige] aanwezig waren, zijn afspraken gemaakt die betrekking hebben op het uitbreiden van de verloven en het toewerken naar meer thuis verblijven van [minderjarige] .
Deze keuze is gemaakt omdat de hulpverleningsinstanties gehoor willen geven aan de wens van [minderjarige] en de moeder om te onderzoeken of thuis wonen mogelijk is. Er zijn, om dit goed te laten verlopen, voorwaarden gesteld.
Onder strikte voorwaarden kan [minderjarige] weer thuis gaan wonen in het kader van een door Lievenshove te vragen schorsing van de gesloten machtiging:
  • er is een lokale school gevonden die passend onderwijs kan en wil bieden aan [minderjarige] ;
  • Ambulante hulp voor de moeder in de aansturing van [minderjarige] in de vorm van Multi Systeem Therapie;
  • er is gedurende de machtiging geen drugsgebruik en/of crimineel gedrag;
  • er is contact met de wijkagent en eventuele andere mensen uit het netwerk die kunnen ondersteunen.
Verder is medicatie een dringend advies van de behandelaars, dit is echter geen harde voorwaarde.
3.7.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan dat alvorens [minderjarige] weer bij de moeder gaat wonen de basis voor [minderjarige] bij de moeder goed dient zijn, zodat het goed blijft gaan.
De raad ondersteunt de GI in haar beleid.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jeugdwet (Jw) kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.3.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.6.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a, lid 5 en lid 6 Jw.
3.8.7.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.2 lid 2 Jw.
3.8.8.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting overweegt het hof voorts dat gebleken is dat [minderjarige] zich, sinds zijn verblijf in de gesloten setting van Lievenshove te [vestigingsplaats] , in positieve zin ontwikkelt.
Desalniettemin is [minderjarige] , als gevolg van een door hem gepleegd delict in het begin van zijn plaatsing, veroordeeld tot 40 uur werkstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Ook is uit de stukken naar voren gekomen dat de behandeling in de maanden na de beschikking waarvan beroep is gestagneerd en leek destijds zijn motivatie te zijn gedaald.
Met de rechtbank is het hof van oordeel, mede gelet op het door Juzt opgestelde integraal hulpverleningsplan en de verklaring van de gedragswetenschapper, dat [minderjarige] - ten tijde van het verlenen van de machtiging – noodzakelijke behoefte had aan stabiele, continue en veilige werkrelaties.
De veiligheid van het behandelklimaat, de in opbouw zijnde werkrelaties en de fragiele schoolmotivatie dienden destijds niet opgegeven te worden voor verblijf van [minderjarige] in een open setting.
Het hof oordeelt dat de rechtbank destijds derhalve terecht een machtiging heeft verleend voor gesloten jeugdhulp.
De gedragswetenschapper heeft in zijn instemmingsverklaring van 30 september 2016 gesteld dat vanuit geslotenheid vrijheden kunnen worden opgebouwd en er actief aan een terugkeer naar huis kan worden gewerkt. Uit het verweerschrift van de GI volgt verder dat de hulpverleningsinstanties gehoor willen geven aan de wens van [minderjarige] en de moeder om te onderzoeken of thuis wonen nu weer mogelijk is. Ter zitting van het hof zijn in dat kader de zeer recent - in het voornoemde overleg van 5 januari 2017 - door de GI en Lievenshove met de moeder en [minderjarige] gemaakte afspraken besproken.
Hieruit volgt dat [minderjarige] weer thuis kan gaan wonen in het kader van een door Lievenshoeve te vragen schorsing van de gesloten machtiging, zij het onder zeer strikte voorwaarden. Verder is gebleken dat de moeder een passende school voor [minderjarige] heeft gevonden en er vanuit de GI zo snel mogelijk zal worden toegewerkt naar een start van de Multi Systeem Therapie.
Mede gelet op deze positieve recente ontwikkelingen en het zicht op een schorsing van de gesloten machtiging, acht het hof het noodzakelijk dat [minderjarige] vanuit zijn huidige plaats verder werkt aan het bestendigen van zijn gedrag zodat de huidige stijgende lijn kan worden vastgehouden.
Gelet op het voorgaande acht het hof voortzetting van de gesloten plaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 18 oktober 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.K. Veldhuijzen Van Zanten en A. Herczog en is op 16 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.