ECLI:NL:GHSHE:2017:832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
28 februari 2017
Zaaknummer
200.207.373_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en misbruik van recht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een executiegeschil waarbij [appellant] betwist dat hij dwangsommen verschuldigd is aan [geïntimeerde] wegens overtredingen van een contactverbod dat hem was opgelegd. De partijen hadden een affectieve relatie die medio 2016 eindigde, waarna [geïntimeerde] een straat- en contactverbod tegen [appellant] verkreeg. Bij overtreding van dit verbod zou [appellant] een dwangsom van € 300,- per overtreding verschuldigd zijn. [geïntimeerde] heeft vervolgens beslag gelegd op de rekeningen van [appellant] en vorderde betaling van de dwangsommen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] meerdere keren contact heeft gezocht met [geïntimeerde], wat leidde tot de conclusie dat hij dwangsommen heeft verbeurd. Het hof oordeelde dat de executie van de dwangsommen niet als misbruik van recht kan worden gekwalificeerd, maar vernietigde wel het deel van het vonnis dat betrekking had op een niet aannemelijk gemaakte overtreding. Het hof heeft de vordering van [appellant] om de executie te staken toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. De proceskosten werden aan [geïntimeerde] toegewezen, met een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.207.373/01
arrest van 28 februari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B.G.N. Gubbels te Roermond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. Woisch te Sittard,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 december 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/315182/KG ZA 16-696)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, tegen welke feiten geen grief is gericht.
3.1.1.
Partijen hebben gedurende ongeveer drie jaar een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond in de woning van [appellant] aan de [adres] te [woonplaats 1] . De relatie is medio mei 2016 verbroken met het vertrek van [geïntimeerde] uit de woning.
3.1.2.
Bij vonnis van 18 augustus 2016 (met zaaknummer C/01/309775 / KG ZA 16/354) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [appellant] een straat- en contactverbod opgelegd. Bij overtreding hiervan is [appellant] aan [geïntimeerde] een dwangsom verschuldigd van
€ 300,-- per overtreding.
3.1.3.
Het vonnis van 18 augustus 2016 is op 2 september 2016 aan [appellant] betekend.
3.1.4.
Bij exploot van 14 november 2016 is vervolgens aan [appellant] namens [geïntimeerde] een bevel tot betaling betekend. Hierin is betaling gevorderd van € 1.800,--, vermeerderd met de explootkosten. Het bedrag van € 1.800,-- ziet blijkens het exploot op overtredingen van het vonnis van 18 augustus 2016: -op 15 oktober 2016 te 22.44 uur (telefoonoproep); -op 16 oktober 2016 te 5.39 uur en 6.01 uur (telefoonoproepen); -op 17 oktober 2016 te 22.18 uur (telefoonoproep en een tekstbericht); -op 19 oktober 2016 te 0.10 uur (telefoonoproep).
3.1.5.
Op 24 november 2016 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] executoriaal beslag doen leggen op de zakelijke rekening van [appellant] . Recentelijk is ook op de privé rekening van [appellant] beslag gelegd. De beslagen hebben doel getroffen bij de Rabobank voor een bedrag van
€ 0,21, bij de ING Bank voor een bedrag van € 441,-- en bij de ABN Amro voor een bedrag van ongeveer € 350,--.
3.2.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] , zoals in het vonnis waarvan beroep is verwoord, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat de aangevangen executie zijdens [geïntimeerde] , als reactie op de vermeende overtredingen van het vonnis van 18 augustus 2016 die zijdens [appellant] zouden hebben plaatsgevonden, misbruik van (proces)recht ex. art. 3:13 BW inhoudt en de executie derhalve onrechtmatig is jegens [appellant] en niet verder mag plaatsvinden, met het bevel tot opheffing van de op basis van deze executie gelegde beslagen en vergoeding van de daaraan verbonden kosten door [geïntimeerde] aan [appellant] , althans te bevelen dat de executie van voornoemd vonnis zal worden geschorst, met ontheffing van [appellant] van de bij dat vonnis opgelegde dwangsommen, en met opheffing van op basis van deze executie gelegde beslagen en vergoeding van de daaraan verbonden kosten door [geïntimeerde] aan [appellant] , althans [geïntimeerde] te verbieden met de executie van dit vonnis door te gaan, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat de executie voortduurt, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure.
3.2.1.
[appellant] legt hieraan, zoals verwoord in het vonnis waarvan beroep, ten grondslag dat de vordering die [geïntimeerde] stelt te hebben, ondeugdelijk is. [appellant] heeft nadrukkelijk betwist contact te hebben opgenomen met [geïntimeerde] . [appellant] wil bovendien geen contact met [geïntimeerde] . Naast de uitdrukkelijke betwisting van [appellant] heeft hij bewijs overgelegd in de vorm van verbruiksspecificaties van KPN. Van de zijde van [geïntimeerde] zijn geen stavende bescheiden van de gestelde overtredingen overgelegd, waardoor het verbeuren van deze dwangsommen alle schijn heeft van rancuneus handelen en dus maakt [geïntimeerde] naar de mening van [appellant] door de huidige executie misbruik van haar executiebevoegdheid. Voorts is het beslag op de zakelijke rekening en de privérekening onrechtmatig. Door de beslaglegging lijdt [appellant] aanzienlijke schade bij de uitoefening van zijn bedrijf en ook de beslaglegging op de privérekening heeft grote gevolgen voor o.a. de voldoening van de hypotheeklasten.
3.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en gevorderd bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
1. het vonnis waarvan beroep, al dan niet onder aanvulling en/of wijziging van de gronden, te vernietigen en opnieuw recht doende;
2. [appellant] te ontheffen van de bij vonnis in kort geding van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 augustus 2016 opgelegde dwangsommen;
3. [geïntimeerde] te veroordelen de executie van laatstgenoemd vonnis te staken en gestaakt te houden; althans [geïntimeerde] te verbieden de executie daarvan voort te zetten, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat zij na datum van de in deze te wijzen uitspraak met de nakoming van dit gebod/verbod al dan niet gedeeltelijk in gebreke blijft;
4. de reeds gelegde beslagen bij ABN Amro ( [rekeningnummer 1] ), Rabobank
( [rekeningnummer 2] ) en ING Bank ( [rekeningnummer 3] ) op te heffen althans
[geïntimeerde] te veroordelen tot opheffing van de op basis van laatstgenoemd vonnis gelegde beslagen op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat zij na datum van de in deze te wijzen uitspraak met de nakoming van dit gebod/verbod al dan niet gedeeltelijk in gebreke blijft;
5. [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling hetgeen door [appellant] betaald is althans
waar beslag op is gelegd, zijnde ten tijde van dagvaarding in hoger beroep bedragen van
€ 441,42 en € 371,83;
6. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties (in eerste aanleg en hoger
beroep), zulks met veroordeling van [geïntimeerde] dat zij 15 dagen na betekening van
het in deze te wijzen arrest over die kosten de wettelijke rente ex 6:119 6W verschuldigd
is alsmede [geïntimeerde] te veroordelen in de nakosten ad € 130,- zonder betekening en € 199,- met betekening van het in deze te wijzen arrest, alsmede de kosten van het exploot van betekening.
3.6.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de volledige proceskosten van beide instanties.
3.7.
In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter in 4.3. ten onrechte heeft overwogen:
“De vrouw stelt dat op basis van de screenshots die zij in het geding heeft gebracht van de gemiste oproepen, danwel tekstberichten op 15, 16 (twee maal), 17 (twee maal) en 19 oktober 2016, geoordeeld kan worden dat de man het aan hem bij vonnis van 18 augustus 2016 opgelegde contactverbod heeft overtreden en daarmee door hem dwangsommen zijn verbeurd, zoals aangezegd aan [appellant] in het exploot van 14 november 2016. [appellant] heeft betwist dat zulks met de screenshots kan worden aangetoond, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het midden kan worden gelaten, omdat ter zitting inzage is gegeven in de telefoonoproepen van [geïntimeerde] door middel van de telefoon van [geïntimeerde] . Daaruit waren door de voorzieningenrechter duidelijk de gemiste oproepen met telefoonnummer van [appellant] aan [geïntimeerde] op de hiervoor genoemde data af te leiden. De voorzieningenrechter concludeert op grond hiervan dat [appellant] het betreffende contactverbod - nadat het vonnis van 18 augustus 2016 aan hem was betekend - in ieder geval zes keer heeft overtreden, zodat [appellant] in beginsel zes keer een bedrag van € 300,00 ad in totaal € 1.800,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.”
3.7.1.
In zijn toelichting op deze grief betwist [appellant] dat hij telefonisch contact heeft gezocht met [geïntimeerde] en stelt [appellant] dat de door [geïntimeerde] overgelegde bewijsstukken door hem zijn ontkracht.
[appellant] stelt verder dat hij geen enkele behoefte meer heeft aan contact met [geïntimeerde] en dat het uitermate onwaarschijnlijk is dat hij met een niet-anoniem nummer contact met [geïntimeerde] opneemt, wetende dat hij dan een aanzienlijke dwangsom verbeurt.
3.8.
Het hof overweegt dat, gelet op voormelde stelling van [appellant] allereerst vastgesteld dient te worden of aan [geïntimeerde] , vanwege overtredingen door [appellant] van het bij onherroepelijk vonnis van 18 augustus 2016 aan hem opgelegde contactverbod, de bevoegdheid toekomt om voormeld vonnis te executeren door executoriaal beslag te laten leggen op 24 november 2016. [geïntimeerde] voert hiertoe aan dat [appellant] het bij voormeld vonnis opgelegde contactverbod heeft overtreden zodat dwangsommen zijn verbeurd.
3.8.1.
Uit het bestreden vonnis blijkt dat aan de voorzieningenrechter ter zitting inzage is gegeven in de telefoonoproepen van [geïntimeerde] door middel van de telefoon van [geïntimeerde] . Daaruit waren door de voorzieningenrechter duidelijk de gemiste oproepen met telefoonnummer van de man aan de vrouw op de hiervoor vermelde data af te leiden.
3.8.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bovendien “screenshots” overgelegd, waarop telkens is vermeld: “ [appellant] ”, de hiervoor vermelde data en tijdstippen met de toevoeging: “Gemist” en vermelding van “mobiel” met nummer: “ [telefoonnummer 1] ” en “thuis” met nummer: “ [telefoonnummer 2] ” (productie 1 bij brief van haar raadsvrouwe van 5 december 2016).
3.8.3.
[appellant] stelt in zijn hoger beroep dagvaarding terecht dat [geïntimeerde] in eerste aanleg niet een afschrift van het tekstbericht van 17 oktober 2016 in het geding heeft gebracht. [geïntimeerde] heeft weliswaar bij memorie van antwoord als productie 6 een tekstbericht overgelegd waarvan zij stelt dat dit het tekstbericht is op grond waarvan zij de betaling van een dwangsom van € 300,- vordert, maar aangezien [geïntimeerde] dit eerst bij haar laatste gedingstuk heeft gedaan terwijl van [geïntimeerde] , gezien het in eerste aanleg gevoerde debat tussen partijen, gevergd kon worden dat tekstbericht al in eerste aanleg over te leggen, hetgeen [geïntimeerde] niet heeft gedaan, kan van de juistheid van het overgelegde tekstbericht niet worden uitgegaan omdat [appellant] hierop niet meer heeft kunnen en ook niet hoefde te reageren. Zodoende heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt dat op die datum een tekstbericht van [appellant] aan haar is gestuurd. In zover is de grief gegrond.
3.8.4.
Wat de telefoonoproepen betreft heeft [appellant] specificaties van zijn telecomprovider overgelegd (producties 3 en 4 bij inleidende dagvaarding) waaruit zou blijken dat hij op de aangegeven data niet heeft gebeld met [geïntimeerde] . Echter uit voormelde stukken, te weten een factuur van 9 november 2016 met een bijlage waarin het verbruik wordt gespecificeerd en een factuur van 16 november 2016, volgt dat slechts daadwerkelijk verbruik, uitgedrukt in verstreken tijd, in rekening wordt gebracht. Daaruit is naar het oordeel van het hof dus niet de conclusie te trekken dat, indien geen verbinding tot stand is gekomen (doordat [geïntimeerde] niet heeft opgenomen of [appellant] vóór het in werking treden van de voicemail de verbinding heeft verbroken) er geen oproep door [appellant] is gedaan. Van [appellant] kon gevergd worden dat te onderbouwen door zijn contract en voorwaarden of een verklaring van zijn provider over te leggen. Met het overleggen van de facturen en de verbruiksspecificatie heeft [appellant] dus niet voldoende bestreden de door [geïntimeerde] gestelde grond voor executie, te weten dat hij, [appellant] , op voormelde data en tijdstippen geprobeerd heeft telefonisch contact op te nemen met [geïntimeerde] .
3.8.5.
Voorts voert [appellant] aan dat [geïntimeerde] de overgelegde screenshots heeft gemanipuleerd. [appellant] geeft hierbij een wijze aan waarop dat eenvoudig kan. Van de uitvoering van deze manipulatie heeft [appellant] als productie 2 bij dagvaarding in hoger beroep een voorbeeld overgelegd. Echter door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] haar aan de voorzieningenrechter getoonde telefoon en de screenshots daadwerkelijk heeft gemanipuleerd. Het enkele feit dat [geïntimeerde] zijn, [appellant] ’s, contactinformatie heeft gewijzigd, betekent nog niet dat [geïntimeerde] haar telefoon en de screenshots heeft gemanipuleerd. Bovendien merkt het hof op dat [appellant] van het door hem als productie 2 overgelegde voorbeeld van manipulatie geen kleurenkopie heeft overgelegd, terwijl naar [geïntimeerde] aanvoert, de kleuren van belang kunnen zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van manipulatie.
3.8.6.
Tenslotte merkt het hof nog op, dat [appellant] erkent dat tweemaal het telefoonnummer van [geïntimeerde] is terug te vinden op voormelde verbruiksspecificatie van [appellant] , met 4 en 2 seconden als vermelding van de tijdsduur. Uit die specificatie blijkt dat het om oproepen op 5 oktober 2016 om 03:04 uur van 4 seconden en op 9 oktober om 22.48 uur om 2 seconden naar telefoonnummer [telefoonnummer 3] gaat (blz. 1 van die specificatie). [appellant] heeft zijn stelling dat die oproepen een technische oorzaak hebben of dat bij het handmatig overzetten van contactpersonen naar zijn nieuwe telefoon per ongeluk op twee verschillende data een oproep naar [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk gemaakt. Uit het voorgaande leidt het hof af dat [appellant] , behalve op 15, 16, 17 en 19 oktober 2016 ook op 5 en 9 oktober 2016 telefoonoproepen naar [geïntimeerde] heeft uitgedaan. Voor die oproepen van 5 en 9 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] weliswaar geen dwangsommen gevorderd, maar die oproepen maken wel aannemelijk dat [appellant] zich weinig gelegen liet liggen aan het contactverbod.
3.8.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft [geïntimeerde] aannemelijk gemaakt dat [appellant] op 15 oktober 2016 te 22.44 uur, op 16 oktober 2016 te 5.39 uur en 6.01 uur, op 17 oktober 2016 te 22.18 uur en op 19 oktober 2016 te 0.10 uur telefoonoproep naar [geïntimeerde] heeft gedaan. Het betreft dus vijf overtredingen nu verzending van een tekstbericht op 17 oktober 2016 niet aannemelijk is gemaakt. Aan dwangsommen is [appellant] dus € 1.500,- verschuldigd aan [geïntimeerde] . Één dwangsom van € 300,-, namelijk voor de gestelde verzending van een tekstbericht op 17 oktober 2016, is niet verbeurd. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd en opnieuw worden recht gedaan.
3.9.
In zijn tweede grief voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte in 4.4. van het vonnis waarvan beroep heeft overwogen:
“Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag of (onverkorte) executie van de dwangsommen door de vrouw misbruik van recht oplevert. In dat verband acht de voorzieningenrechter het doel en de strekking van het vonnis van 18 augustus 2016 van belang. Duidelijk is dat met het kort gedingvonnis is beoogd dat [geïntimeerde] dient te worden gevrijwaard van enig contact met de man. [geïntimeerde] heeft dus een groot belang bij nakoming van het vonnis. Tegen deze achtergrond is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onevenredigheid tussen enerzijds het bedrag van de verbeurde dwangsommen en anderzijds het gewicht van de door de niet-nakoming van de veroordeling geschonden belangen van [geïntimeerde] . Dat de oorzaak wellicht ligt in een gebrek in de mobiele telefoon van [appellant] , zoals hij ter zitting nog heeft gesteld, komt bovendien voor zijn rekening en risico.”
3.9.1.
Ter toelichting voert [appellant] aan dat niet valt in te zien dat het belang van [geïntimeerde] bij nakoming van het vonnis van 18 augustus 2016 groter is dan het belang van [appellant] bij staking van de executie. [appellant] stelt hierbij voorop dat hij geen dwangsommen is verschuldigd zodat het innen daarvan misbruik van recht is. Bovendien is er volgens [appellant] sprake van misbruik van recht omdat, indien het verhaal van [geïntimeerde] zou worden gevolgd, [geïntimeerde] op geen enkele wijze in contact is gekomen met [appellant] . [geïntimeerde] had er voor kunnen kiezen om het telefoonnummer van [appellant] te blokkeren. Tenslotte voert [appellant] aan dat hij ernstig ziek is en daardoor nauwelijks financiële middelen heeft.
3.10.
Het hof stelt voorop dat in artikel 3:13 BW is bepaald:
“1 Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2 Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
(…)”
Onder misbruik van bevoegdheid wordt ook verstaan misbruik van processuele bevoegdheden (HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1475).
3.10.1.
Bij vonnis van 18 augustus 2016 is het [appellant] verboden om gedurende één jaar telefonisch contact op te nemen met [geïntimeerde] . Het hof begrijpt hieronder tevens het sturen van een telefonische oproep naar [geïntimeerde] zonder dat dit tot een daadwerkelijke verbinding leidt. Immers in voormeld vonnis is in 5.4. overwogen dat [appellant] vele malen
getracht(onderstreping hof) heeft [geïntimeerde] telefonisch te bereiken. Mede op deze grond heeft de voorzieningenrechter het contactverbod uitgesproken. Het voorgaande brengt mee dat voormeld vonnis aldus moet worden uitgelegd dat onder het contactverbod tevens is begrepen een telefonische oproep van [appellant] aan [geïntimeerde] zonder dat dit tot een verbinding leidt. Het voorgaande ligt ook voor de hand omdat [appellant] zodoende ook de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] schendt, nu zij in haar telefoon ziet dat [appellant] haar tracht te bereiken. Anders dan [appellant] betoogt heeft [appellant] zich te onthouden van telefonische oproepen aan [geïntimeerde] en hieraan doet in het geheel niet af dat [geïntimeerde] niet het telefoonnummer van [appellant] heeft geblokkeerd. Het belang van [geïntimeerde] bij het innen van verbeurde dwangsommen wegens schending van haar persoonlijke levenssfeer door [appellant] is niet onevenredig aan het belang van [appellant] om van die executie gevrijwaard te blijven vanwege de door hem genoemde omstandigheden. De ziekte van [appellant] levert geen grond op voor een ander oordeel, terwijl hij bovendien zijn standpunt dat hij door de executie van het vonnis van 18 augustus 2016 door [geïntimeerde] niet meer in zijn levensonderhoud dreigt te kunnen voorzien niet concreet heeft onderbouwd.
De grief wordt op grond van het voorgaande verworpen.
3.11.
In zijn derde grief betoogt [appellant] dat de voorzieningen rechter in 4.5. van het bestreden vonnis ten onrechte heeft overwogen:
“Dat executie in de toekomst als misbruik van bevoegdheid zou moeten worden gekwalificeerd is gesteld noch gebleken. Uit het feit dat [appellant] het vonnis heeft overtreden moet worden afgeleid dat [geïntimeerde] er belang bij houdt dat de in het vonnis vervatte veroordelingen versterkt blijven door een dwangsom die ook kan worden geïncasseerd.”
3.11.1.
In zijn toelichting stelt [appellant] , nu [geïntimeerde] misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, dat ook in de toekomst verwacht kan worden.
3.12.
Aangezien het hof hiervoor heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] misbruik van haar executiebevoegdheid heeft gemaakt, wordt deze grief verworpen.
Bewijsaanbod.
3.13.
Dit aanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat het kort geding zich niet voor bewijslevering leent.
Spoedeisend belang.
3.14.
De aard van deze zaak, welke neerkomt op het verbieden van executie, brengt een voldoende spoedeisend belang voor [appellant] mee, welke ten tijde van deze uitspraak in hoger beroep nog steeds aanwezig is.
Slotsom.
3.15.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, met dien verstande dat dat vonnis zal worden vernietigd voor zover het betreft de ten onrechte executie van € 300,-
aan dwangsom ter zake van de niet aannemelijk gemaakte overtreding bestaande uit een tekstbericht van 17 oktober 2016 en in zover zal de vordering van [appellant] de executie te staken worden toegewezen. Als gevorderd door [appellant] en niet (voldoende) betwist door [geïntimeerde] , zal hieraan een dwangsom van € 500,- per dag worden verbonden, welke gemaximeerd zal worden op het bedrag dat door [appellant] aan [geïntimeerde] aan dwangsommen is verschuldigd, namelijk € 1.500,-. De overige vorderingen van [appellant] worden afgewezen. Ter zake van de door [appellant] gevorderde opheffing van de door [geïntimeerde] gelegde beslagen wordt nog opgemerkt dat die vordering wordt afgewezen, omdat [appellant] zelf heeft aangegeven dat € 441,42 en
€ 371,83 betaald is, zodat aan nog te betalen dwangsommen overblijft € 686,75 (€ 1.500,- -
€ 441,42 - € 371,83).
Proceskosten.
3.16.1.
De vordering van [geïntimeerde] tot -in afwijking van het gebruikelijke liquidatietarief- vergoeding van alle door haar in verband met de onderhavige procedure gemaakte kosten, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
Gezien voorgaande maatstaf en nu [appellant] op een punt gelijk heeft gekregen wordt de vordering van [geïntimeerde] afgewezen.
3.16.2.
[appellant] zal wel als de nagenoeg geheel in het ongelijk gestelde partij in de volgens het liquidatietarief begrote proceskosten van [geïntimeerde] worden veroordeeld. Die proceskosten bedragen € 311,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat (memorie van antwoord=1 punt x tarief II: € 894,-).

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen op 12 december 2016 gewezen vonnis voor zover daarbij de vordering van [appellant] tot het niet verder mogen plaatsvinden van de executie van een dwangsom van € 300,- betrekking hebbend op een tekstbericht van 17 oktober 2016 op straffe van een dwangsom, is afgewezen en opnieuw rechtdoende
veroordeelt [geïntimeerde] de executie van het vonnis van 18 augustus 2016 te staken en gestaakt te houden voor zover het betreft de executie van een dwangsom van € 300,- ter zake van toezending door [appellant] aan [geïntimeerde] van een tekstbericht op 17 oktober 2016, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, waarbij een gedeelte van een dag voor een gehele dag dient te worden gerekend, dat [geïntimeerde] veertien dagen na betekening van dit arrest in gebreke blijft dit gebod geheel of gedeeltelijk na te komen, bepaalt dat boven € 1.500,- geen dwangsom meer verbeurd wordt en verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.I.M.W. Bartelds en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 februari 2017.
griffier rolraadsheer