Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 309.880. Voor het jaar 2010 is aan belanghebbende met dagtekening 10 oktober 2013 een aanslag IB/PVV met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.06 (hierna: de aanslag IB/PVV 2010) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 124.529 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV 2009 en de aanslag IB/PVV 2010 zijn aan belanghebbende bij beschikkingen bedragen van € 1.087 respectievelijk € 3.389 aan heffingsrente (hierna samen: de beschikkingen heffingsrente) in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
[F] .
2.Feiten
€ 750.000. Na aankoop heeft [adres 1] 121 geruime tijd leeggestaan. Vervolgens is [adres 1] 121 intensief verbouwd voor een bedrag van € 275.000. De verbouwing is afgerond in december 2009. Gedurende de verbouwing hebben belanghebbende en zijn echtgenote niet in dit appartement overnacht.
[bank] N.V. (hierna: [bank] ) van € 2.000.000 en deels met eigen middelen voor een bedrag van € 425.000.
25 juni 2009 gekocht en op dezelfde dag geschonken aan zijn zoons. [zoon 1] bezit vanaf 25 juni 2009 de certificaten genummerd A1 tot en met A300, [zoon 2] de certificaten genummerd A301 tot en met A600 en [zoon 3] de certificaten genummerd A601 tot en met A900.
Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
Het ten titel van beheer verkrijgen en administreren van goederen, daaronder mede begrepen geld, effecten en registergoederen, tegen toekenning van (letter)certificaatrechten (hierna te noemen: “certificaten”) op de wijze als is voorzien in en ter uitvoering van de voorwaarden van administratie op een dusdanige wijze dat sprake is van fiscale transparantie (dat wil zegge dat voor de verschuldigdheid van belastingen het vermogen dat is ingebracht in de stichting ten titel van beheer en de daarmee verkregen vruchten alsmede de voor het vermogen en de vruchten in de plaats gekomen vermogensbestanddelen geheel worden toegerekend aan de certificaathouders van de stichting). De rechtsgrond der verkrijging is uitsluitend beheer. Het betreft beheer van familievermogen. (…)”.
Artikel 5
€ 2.100.000, met dien verstande dat deze kredietfaciliteit uitsluitend aangewend mag worden voor aflossing van de ter zake van de aankoop van [adres 3] 6 aan belanghebbende en zijn echtgenote verstrekte hypothecaire lening (zie onderdeel 2.8). Belanghebbende en zijn echtgenote hebben zich met betrekking tot deze aan de stichting verleende kredietfaciliteit hoofdelijk als borg verbonden jegens [bank] tot een bedrag van € 2.000.000. Ter zake van deze borgstelling ontvangen belanghebbende en zijn echtgenote een jaarlijkse borgstellingsvergoeding van 1% van de schuld, die de stichting nog heeft openstaan bij
[bank] .
Voorts heeft belanghebbende op [datum 7] 2009 tegen een rentepercentage van 4,5% een lening van € 570.500 aan de stichting verstrekt.
[adres 3] 6 in de periode [datum 6] 2009 tot en met 31 december 2009. Voorts heeft belanghebbende krachtens artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 aftrek geclaimd van een bedrag van € 52.439 met betrekking tot de ter zake van [adres 3] 6 verschuldigde erfpachtcanon (hierna: de erfpachtcanon) en rente. Belanghebbende heeft voorts [adres 1] 121 aan het begin van het jaar 2009 niet in de rendementsgrondslag opgenomen, doch wel aan het einde van dat jaar, met dien verstande dat de aangegeven waarde per
31 december 2009 € 480.000 bedraagt. Hetzelfde heeft te gelden met betrekking tot [adres 1] 12, met dien verstande dat de aangegeven waarde per 31 december 2009 € 545.000 bedraagt. Belanghebbende heeft [adres 3] 6 niet in de rendementsgrondslag opgenomen.
€ 178.512 met betrekking tot de ter zake van [adres 3] 6 verschuldigde erfpachtcanon. Belanghebbende heeft [adres 1] 121 zowel aan het begin van het jaar 2010 als aan het einde van dat jaar in de rendementsgrondslag opgenomen naar een waarde van € 480.000. Belanghebbende heeft [adres 1] 12 in het begin van het jaar 2010 in de rendementsgrondslag opgenomen naar een waarde van € 545.000, doch niet in de rendementsgrondslag aan het einde van dat jaar. Belanghebbende heeft [adres 3] 6 niet in de rendementsgrondslag opgenomen.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
€ 320.173 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.
De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank; subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 108.359 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 309.880, vermindering van de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 107.109 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.173 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikkingen heffingsrente.
4.Gronden
4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, naar de omstandigheden beoordeeld, met dien verstande dat het hierbij gaat om het antwoord op de vraag waar zich het middelpunt van de persoonlijke en economische belangen van de belastingplichtige bevindt (zie Hof Amsterdam van 17 mei 2016, nr. 15/00064, ECLI:NL:GHAMS:2016:1972).
Een woning wordt mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking te staan.”.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond; en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.