ECLI:NL:GHSHE:2018:174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.227.225_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei met verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van [appellante]. De rechtbank Limburg had eerder op 31 oktober 2017 geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor de regeling zonder toekenning van een schone lei werd beëindigd. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een verzoek van [appellante] en Doorwerk B.V. om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog met een schone lei te beëindigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2018 is gebleken dat er een bewind is ingesteld over de goederen van [appellante]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling onvoldoende heeft gesolliciteerd en niet heeft voldaan aan de sollicitatie- en arbeidsverplichtingen. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat [appellante] na haar vrijstelling van de sollicitatieplicht wel voldoende heeft gesolliciteerd. Gezien de omstandigheden heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling met 18 maanden te verlengen, zodat [appellante] de kans krijgt om aan haar verplichtingen te voldoen.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en Doorwerk niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. De verlenging van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld tot 27 juli 2019, met de verplichting voor [appellante] om zich aan de sollicitatieplicht te houden en de voortgang van haar behandeling te waarborgen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 januari 2018
Zaaknummer : 200.227.225/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/738 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
De besloten vennootschap
Doorwerk B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellante] respectievelijk Doorwerk,
advocaat: mr. F.E.L. Teerling te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 november 2017, hebben [appellante] en Doorwerk verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van [appellante] alsnog met een schone lei te beëindigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Teerling,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
De beschermingsbewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 oktober 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] en Doorwerk d.d. 5 december 2017
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 2 januari 2018;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] en Doorwerk overgelegde stukken, te weten een verklaring van Lionarons, onder meer inhoudende een afsprakenoverzicht, d.d. 9 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het feit dat het beroepschrift mede namens de beschermingsbewindvoerder is ingediend alsmede uit de uitlatingen van de advocaat van [appellante] , zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan, blijkt genoegzaam dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en deze in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 28 oktober 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.3. (…) Over het grootste deel van de schuldsanering meldt de bewindvoerder in haar voortgangsverslagen dat saniet onvoldoende en niet conform de regels van de schuldsanering heeft gesolliciteerd. (…) Behoudens een korte ontheffing van de arbeids- en sollicitatieplicht van de rechtercommissaris, van april tot oktober 2017, is er onvoldoende en niet conform de regels gesolliciteerd en daarmee niet voldaan aan de regels van de arbeids- en sollicitatieplicht. (…) Recent is per oktober 2017 de arbeids- en sollicitatieplicht van kracht geworden en heeft saniet over de maand oktober één sollicitatie verricht. Ook het vrijwilligerswerk heeft saniet stop gezet in verband met het overlijden van haar vader. Nadien heeft zij dit niet meer opgepakt danwel inspanningen verricht tot het verkrijgen van vrijwilligerswerk elders.
2.4. (…)
Doordat saniet geen actie ondernam om haar gestelde psychische problemen te onderbouwen is er lange tijd onduidelijkheid blijven bestaan omtrent haar arbeidsongeschiktheid. Eerst na het verhoor bij de rechter-commissaris gaat zij over tot actie. (…) Voorts heeft saniet tijdens de toelatingszitting verklaard al langere tijd geen last meer te hebben van deze problematiek en is er ook geen melding gemaakt aan de bewindvoerder tijdens het huisbezoek. (…) Het had echter op de weg van saniet gelegen melding te maken van haar psychische problemen, temeer omdat deze problematiek een negatief effect heeft op haar arbeidsgeschiktheid en dus van het nakomen van de verplichting die zij bij toelating is aangegaan.
(…)
2.6.
De rechtbank acht een verlenging niet aan de orde. Het instellen van mentorschap leidt er niet toe dat saniet alsnog aan de uit de schuldsanering voorvloeiende verplichtingen kan voldoen. Het starten van hulpverlening had dienen te gebeuren voordat saniet aan de schuldsanering begon, zeker nadat saniet bekend was bij toelating welke verplichtingen zij aanging.”
3.5.
[appellante] en Doorwerk kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] en Doorwerk hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft zowel voorafgaand als tijdens de schuldsanering een ambivalent verleden gekend wat betreft psychische problematiek, waardoor het niet altijd mogelijk was om haar verplichtingen na te komen. Zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris waren hiermee bekend. Op 21 maart 2017 heeft hieromtrent een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris was toen al uitgebreid op de hoogte van de voorgeschiedenis tijdens de gehele looptijd en heeft ervoor gekozen [appellante] vrij te stellen tot 28 dagen voordat de looptijd van de schuldsanering zou verstrijken. In dat kader is [appellante] van mening dat zij niet zou moeten worden afgerekend op hetgeen voorafgaand aan het verhoor heeft plaatsgevonden. [appellante] stelt van meet af aan inzicht te hebben gegeven in haar psychische problematiek. Zoals in het bestreden vonnis terecht opgemerkt dacht [appellante] bij aanvang van de schuldsaneringsregeling de problematiek in voldoende mate onder controle te hebben. Tijdens de schuldsanering bleek dat echter niet het geval te zijn. [appellante] heeft daarvoor ook hulp ingeschakeld. Kennelijk volgens de rechter-commissaris niet altijd volledig volgens de vereisten, doch volgens [appellante] heeft zij, mede gezien haar ziektebeeld, zich altijd ten volste ingespannen om haar psychische toestand te verbeteren en in die zin aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. De rechter-commissaris heeft miskend dat de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsanering inspanningsverplichtingen zijn. [appellante] stelt dan ook dat zij zich, daarbij haar ziektebeeld in ogenschouw houdend, in voldoende mate heeft ingespannen om de verplichtingen na te kunnen komen. Subsidiair verzoekt [appellante] de schuldsaneringsregeling te verlengen in plaats van zonder schone lei te beëindigen. Als [appellante] al toerekenbaar zou hebben gehandeld, dan is de schending van de verplichtingen niet van dien aard dat een beëindiging zonder schone lei gerechtvaardigd zou zijn. Een beëindiging schaadt [appellante] dermate in haar belangen, namelijk ondanks een driejarig traject geen schone lei en in beginsel tien jaar geen mogelijkheid om opnieuw toe te treden tot de schuldsanering, dat een verlenging meer geëigend is.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] en Doorwerk ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat er wat haar betreft een onderscheid moet worden gemaakt tussen de periode voorafgaand aan de vrijstelling van de sollicitatieplicht en de periode daarna. De periode voorafgaand aan voornoemde vrijstelling is immers al getoetst. Gedurende de periode na de vrijstelling heeft [appellante] voldoende gesolliciteerd. Voorts stelt [appellante] dat zij met haar vrijwilligerswerk gestopt is omdat de werktijden hiervan van 09:00 tot 21:00 waren en zij dit niet op kon brengen. Een aanpassing van deze werktijden was niet mogelijk, althans er is nimmer op haar verzoek hiertoe gereageerd. Op dit moment bezorgt [appellante] twee uren per week een huis-aan-huis krant. Vanwege haar nog immer aanwezige psychosociale problematiek wordt zij hierbij ondersteund door haar partner dan wel door haar moeder. [appellante] benadrukt daarbij dat deze problematiek op het moment van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling min of meer beheersbaar was en met name door een bedreiging in haar eigen woning die kort na haar toelating tot de schuldsaneringsregeling volgde, drastisch is verslechterd. Zij kreeg last van hyperventilatie en paniekaanvallen en heeft hierop hulp gezocht bij haar huisarts en aansluitend bij Lionarons. De behandeling bij Lionarons is inmiddels afgesloten en het gaat volgens [appellante] op dit moment ook een stuk beter met haar, in ieder geval zo goed dat zij van mening is een voltijd arbeidsbetrekking, zij het met enige aanvullende begeleiding van haar beschermingsbewindvoerder, te zullen kunnen vervullen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 2 januari 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De rechter-commissaris heeft [appellante] niet tijdens het verhoor van 21 maart 2017 voor een half jaar vrijgesteld, maar naar aanleiding van de beschikking van de gemeente Kerkrade van 4 mei 2017. De waarnemend rechter-commissaris heeft aangesloten bij het advies van de gemeente Kerkrade en [appellante] vrijgesteld van de arbeids- en sollicitatieplicht tot 1 oktober 2017, onder de voorwaarde dat zij dient te werken aan haar herstel. Vanaf 1 oktober 2017 geldt de volledige arbeids- en sollicitatieplicht. Door de gemeente Kerkrade is in de beschikking van 4 mei 2017 de extra verplichting aan [appellante] opgelegd op een goede wijze het schuldsaneringsregelingstraject te voltooien en op een goede wijze het vrijwilligerswerk vanuit Stichting Kans uit te voeren. De behandelingen die [appellante] reeds ondergaat via Lionarons, in verband met haar gezondheidsproblematiek, dienen tot slot naar goed behoren te worden gehandhaafd, aldus de gemeente. De bewindvoerder heeft nimmer stukken ontvangen waaruit blijkt dat tot 1 april 2017, of eerdere perioden, door de gemeente Kerkrade vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht is verleend. Tevens zijn er geen stukken van de behandelende psychologen/arts aangeleverd waaruit eventuele arbeidsongeschiktheid blijkt. Bij de opmaak van het eindverslag blijkt dat [appellante] geen vrijwilligerswerk meer verricht en ook geen inspanningen heeft verricht om te werken aan herstel, afspraken bij huisarts niet nakomt en in september 2017 gestart zou zijn met gesprekken bij de praktijkondersteuner in de huisartsenpraktijk. Stukken waaruit blijkt dat gesprekken bij de praktijkondersteuner zijn opgestart zijn niet aangeleverd. Op 4 oktober 2017 ontvangt de bewindvoerder een driemaandsverslag van [appellante] waarbij geen stukken van een behandelaar/arts zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat zij vanaf 1 oktober 2017 arbeidsongeschikt is en rapporteert [appellante] aan de bewindvoerder dat zij vanaf april 2017 niet meer onder psychologische behandeling is. Naar aanleiding van het telefoongesprek tussen [appellante] en de bewindvoerder op 9 oktober 2017 levert [appellante] op 14 oktober 2017 een tweetal sollicitaties aan. Na beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei zou [appellante] in staat zijn deel te nemen aan het arbeidsproces en over haar psychische problemen heen te stappen. Tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling heeft zij deze inspanningen niet geleverd/getoond. Het saldo van de boedelrekening per 2 januari 2018 is € 2.983,93. Hiervan dient nog een bedrag van € 1.606,78 aan surplus betaald te worden aan [appellante] en het restantbedrag dient nog aan salaris bewindvoerder afgeschreven te worden. Aan de crediteuren zal geen uitdeling plaatsvinden. De bewindvoerder verzoekt het hof het vonnis beëindiging schuldsanering zonder schone lei te bekrachtigen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder blijft het vreemd vinden dat [appellante] thans, na afloop van haar schuldsaneringsregeling, zichzelf kennelijk wel in staat acht tot een fulltime deelname aan het arbeidsproces terwijl zij dat gedurende de looptijd van voornoemde regeling niet was. De bewindvoerder plaats hier grote vraagtekens bij en twijfelt dan ook aan het nut van een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling zoals dit door [appellante] en Doorwerk subsidiair is verzocht. Zij heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.9.2.
Het hof overweegt, mede ingevolge HR 25 mei 2012, LJN: BV4021, allereerst dat nu het indienen van een toelatingsverzoek noch het opkomen door middel van een rechtsmiddel als, kort samengevat, een daad van beschikking over de onder bewind staande goederen moet worden beschouwd, de beschermingsbewindvoerder, in casu Doorwerk, in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.9.3.
Vast staat voorts dat [appellante] -temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend-, nu zij vanaf de aanvang van haar schuldsaneringsregeling tot aan het moment waarop zij van voornoemde verplichting was vrijgesteld (1 april 2017) onvoldoende aantoonbaar (aanvullend) heeft gesolliciteerd, de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatie- en arbeidsverplichting gedurende voornoemde periode niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt des te meer nu [appellante] bij herhaling, zowel schriftelijk als mondeling, door de bewindvoerder op deze tekortkoming is gewezen, door de rechter-commissaris op 6 oktober 2015 schriftelijk is gewaarschuwd en er op 21 maart 2017 een verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden. Dat op enig moment door de (waarnemend) rechter-commissaris een tijdelijke vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht is verleend over de periode van 1 april 2017 tot oktober 2017, kan aan de vaststelling niet afdoen.
3.9.4.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. [appellante] voert aan dat zij vanwege haar psychosociale problematiek, die naar haar zeggen vlak na haar toelating tot de schuldsaneringsregeling aanzienlijk zou zijn toegenomen, niet in staat was om aan haar sollicitatieplicht te voldoen. Het hof is van oordeel dat het alsdan nadrukkelijk op de weg van [appellante] lag om de aard en ernst van deze door haarzelf gestelde psychosociale problematiek middels medische verklaringen en/of keuringsrapporten voor haar bewindvoerder zo spoedig mogelijk inzichtelijk te maken waarna laatstgenoemde op basis van voornoemde bescheiden de rechter-commissaris om een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting zou hebben kunnen verzoeken. Ondanks herhaalde verzoeken van de bewindvoerder heeft [appellante] zulks evenwel lange tijd nagelaten en het feit dat er mede daardoor eerst vanaf 1 april 2017 sprake is geweest van een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht dient naar het oordeel van het hof dan ook geheel voor rekening en risico van [appellante] te komen. Het hof gaat dan ook voorbij aan het betoog dat [appellante] vanwege die vrijstelling niet ‘afgerekend’ zou kunnen worden op hetgeen voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden. De visie dat met het verlenen van die vrijstelling de periode voorafgaand aan de vrijstelling al getoetst zou zijn, acht het hof onjuist. In elk geval is geen vrijstelling met terugwerkende kracht verleend, zodat over de periode voorafgaand aan de vrijstelling de arbeids- en sollicitatieplicht in stand gebleven was. Gelet op het vorengaande kan er op dit moment van het (alsnog) verlenen van een schone lei dan ook geen enkele sprake zijn.
3.9.5.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] gedurende de periode na haar vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht tot aan het einde van de reguliere looptijd van haar schuldsaneringsregeling wel voldoende en aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Het betreft hier weliswaar een uiterst beperkte periode, doch [appellante] heeft aangegeven zichzelf thans in staat te achten om naar een fulltime arbeidsbetrekking te solliciteren en een dergelijke arbeidsbetrekking te kunnen gaan vervullen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] zulks desgevraagd ook bevestigd, zij het dat zij hieraan heeft toegevoegd dat zij daarbij wel intensief wil worden begeleid. Het hof heeft begrepen dat de huidige beschermingsbewindvoerder van [appellante] bereid en in staat is om een dergelijk intensievere begeleiding (in de vorm van een zogenoemd mentorschap) te realiseren.
Het hof merkt bij een en ander nog op dat door [appellante] op de mondelinge behandeling in hoger beroep nog stukken zijn overgelegd op grond waarvan aannemelijk is gemaakt dat, na een periode van behandelingen in 2008, [appellante] in het kader van een behandeling afspraken heeft gehad bij Lionarons (die steeds zijn doorgegaan) in de periode van 28 april 2015 tot en met 6 april 2017, waarna het behandeldoel is bereikt en zij vervolgens het advies heeft gekregen om zich te melden bij POH-GGZ voor verdere lager-frequente ondersteunende gesprekken..
3.9.6.
Het hof acht in dit specifieke geval termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals subsidiair ook door [appellante] en Doorwerk is verzocht, te verlengen met een termijn van 18 maanden teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend ook de sollicitatie- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat, zolang zij niet is ontheven van de sollicitatieplicht, zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] schriftelijke bewijzen aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof benadrukt hierbij dat deze sollicitatieplicht, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van deze verplichting, onverkort voor [appellante] van toepassing is. Ook vertrouwt het hof erop dat [appellante] gedurende de verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling de thans ingezette en/of op advies van Lionarons voortgezette behandeling voortzet, althans direct de deskundige hulp zal inschakelen die op dat moment gelet op de alsdan actuele aard en ernst van haar psychosociale problematiek geraden is en dat [appellante] de bewindvoerder hiervan ook steeds terstond en spontaan in kennis zal stellen.
3.9.7.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van 18 maanden geïndiceerd is zal de verlenging thans - gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 27 juli 2019, nu in de periode 28 oktober 2017 tot en met 26 januari 2018 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart Doorwerk niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van deze schuldsaneringsregeling met 18 maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 27 juli 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.