ECLI:NL:GHSHE:2018:2412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.234.271_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2018, waarbij de minderjarige [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. Swinkels, verzoekt de beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Brugman, is het niet eens met de ondertoezichtstelling en heeft zijn eigen zorgen over de situatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 mei 2018, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instelling aanwezig waren.

Het hof overweegt dat de minderjarige in een onveilige omgeving is opgegroeid, gekenmerkt door huiselijk geweld en alcoholmisbruik door de vader. Ondanks de recente scheiding van de ouders, blijft er een reële bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige bestaan. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. De moeder heeft weliswaar verbeteringen in haar situatie laten zien, maar de zorgen over de vader en de stabiliteit van de thuissituatie zijn nog niet voldoende weggenomen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar de rechtbank Oost-Brabant te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.234.271/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/329065 / JE RK 17-1836
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Swinkels,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat mr. E.A.M. Brugman;
- Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2018. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.235.518/01 (hoger beroep van de vader tegen de ondertoezichtstelling).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L. van der Steen, waarnemend voor mr. Swinkels, en door de tolk I.M. de Groot;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Brugman.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
De ouders hebben samen nog een kind, [kind] , van 6 jaar oud, die onder toezicht van de GI is gesteld en in juli 2017 uit huis is geplaatst.
De moeder heeft uit een eerdere relatie een zoon van 16 jaar oud, genaamd [zoon uit een eerdere relatie van de moeder] , die in een behandelgroep woont.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 12 januari 2018 tot uiterlijk 12 september 2018.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende aan.
Aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is niet voldaan.
Uit het rapport van de raad blijkt niet waaruit de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] concreet bestaat. Integendeel, uit dat rapport blijkt juist dat haar ontwikkeling goed verloopt. Ook de opvoedvaardigheden van de moeder worden omschreven als goed. Ditzelfde blijkt uit de bevindingen van het consultatiebureau en de gastouder van [de minderjarige] .
In het belang van de kinderen zijn de ouders inmiddels gescheiden. Van huiselijk geweld is al zeer lang geen sprake meer. De moeder heeft een eigen woning. [de minderjarige] verkeert in een veilige en stabiele leefsituatie bij de moeder. De raad heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de huidige opvoedomgeving van [de minderjarige] . In zoverre is het raadsrapport achterhaald.
De moeder betwist niet dat de vader problemen heeft, maar dit kan er niet toe leiden dat de moeder door een ondertoezichtstelling in haar gezag wordt beperkt. Met de moeder gaat het goed. Zij werkt mee aan de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader.
De moeder accepteert hulpverlening. Zij wilde graag ondersteuning op praktisch gebied. Die hulp is nog niet van de grond gekomen, maar dat is niet aan de moeder te wijten. Zij heeft het triple p-traject bij De Oosterpoort gevolgd.
3.5.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn pas sinds kort uit elkaar. Er is nog steeds sprake van een spanningsvolle situatie, waarin ook de contacten tussen de vader en [de minderjarige] vorm moeten krijgen. Gelet op de voorgeschiedenis heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat een vrijwillig kader voldoende is.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat en voor zover relevant - het volgende aan.
De GI onderschrijft de door de raad aangevoerde gronden voor ondertoezichtstelling.
In de afgelopen periode is de situatie tussen de ouders rustiger geworden. Zij houden zich aan de veiligheidsafspraken. Het patroon is evenwel wisselend.
De opvoedondersteuning vanuit De Oosterpoort is gestagneerd. De moeder wil alleen praktische hulp.
Met de ouders zijn afspraken gemaakt over de bezoekmomenten tussen de vader en [de minderjarige] .
Het alcoholgebruik van de vader baart zorgen. De GI wil ook meer zicht krijgen op de opvoedvaardigheden van de vader. Gelet hierop zal de zorgorganisatie Uniek de contacten tussen de vader en [de minderjarige] gaan begeleiden. Bij de moeder zal Uniek intensieve gezinsbegeleiding inzetten.
Na een incident tussen de vader en de oppas is de samenwerking met de oppas beëindigd. Per 1 april 2018 gaat [de minderjarige] naar de BSO.
3.7.
De vader heeft - in het kort - het volgende verklaard.
De vader is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Er is bij haar geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De vader heeft het gezin verlaten om rust te scheppen. Hij heeft een aantal trainingen doorlopen. De communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] is verbeterd.
Een gezinsvoogd heeft geen toegevoegde waarde en werkt alleen belemmerend.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en,
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] in haar eerste levensjaar is opgegroeid in een voortdurend onrustige omgeving. Haar thuissituatie is emotioneel en fysiek onveilig geweest, doordat de ouders in de woning waar ook [de minderjarige] aanwezig was, regelmatig fors ruzie maakten, waarbij verbaal en fysiek geweld gebruikt werd. Bij de vader is sprake van persoonlijke problematiek, die zich uitte in overmatig alcoholgebruik en agressie tegen de moeder.
De ouders zijn inmiddels gescheiden en wonen niet meer bij elkaar, waardoor er meer rust is ontstaan in de thuissituatie bij de moeder. Deze positieve ontwikkeling is evenwel nog pril, waarbij zorgen baart dat er in het verleden sprake is geweest van een patroon van aantrekken en afstoten tussen de ouders, zoals uit het raadsrapport en de behandeling ter zitting naar voren is gekomen. De ruzies tussen de ouders en het huiselijk geweld hebben een negatief effect gehad op de ontwikkeling van [de minderjarige] , zeker omdat zij nog een zeer jong en kwetsbaar kind is. Naar het oordeel van het hof schuilt de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] in de omstandigheid dat het patroon van huiselijk geweld tussen de ouders zich kan herhalen. Het hof acht deze bedreiging reëel.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] niet op een minder ingrijpende wijze dan met het middel van een ondertoezichtstelling kan worden beschermd. Het enkele feit dat de ouders niet meer bij elkaar wonen vormt onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Gebleken is dat hulpverlening in het vrijwillige kader niet toereikend is. De samenwerking tussen de ouders en de hulpverleners is tot nu toe moeizaam verlopen en heeft tot onvoldoende resultaten geleid.
Het hof is van oordeel dat er meer zicht dient te komen op de ontwikkelingen in de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder. Deze situatie moet zich verder stabiliseren. De moeder heeft praktische ondersteuning nodig en ook moet zij weerbaarder worden tegenover de vader. Naar het oordeel van het hof moet er bovendien meer zicht komen op de opvoedvaardigheden van de vader en op het verloop van de hulpverlening voor zijn persoonlijke problematiek, zijn alcoholgebruik en zijn agressie. De gezinsvoogd dient er tevens op toe te zien dat de contacten tussen de vader en [de minderjarige] verder worden vormgegeven. In eerste instantie zullen die contacten begeleid gaan plaatsvinden. De GI heeft ter zitting verklaard dat binnen een korte termijn vanuit de zorgorganisatie Uniek hulpverlening met de hiervoor omschreven doelen zal worden ingezet. Het hof gaat er vanuit dat de gezinsvoogd de ouders aanstuurt en waarborgt dat de noodzakelijke hulpverlening doorgang vindt, ook al dreigen de ouders af te haken.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De grief van de moeder slaagt niet.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans - Wijn en
A.J. van de Rakt en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar door mr. Ackermans - Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.