ECLI:NL:GHSHE:2018:2640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
17/00326
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kosten betekening dwangbevel en aanslag watersysteemheffing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin de kosten van betekening van een dwangbevel tot betaling van een aanslag watersysteemheffing ter discussie staan. De belanghebbende heeft een dwangbevel ontvangen op 23 juli 2016, met een bijbehorende kostenpost van € 39. Na bezwaar tegen deze kosten heeft de Ontvanger de kosten gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 16 mei 2018 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwistte de kosten van betekening, onder andere omdat het aanslagnummer op het dwangbevel niet correct zou zijn. Het Hof oordeelde echter dat het dwangbevel op de juiste wijze was betekend en dat de kosten terecht in rekening waren gebracht. Het Hof concludeerde dat er geen twijfel bestond dat het dwangbevel voor belanghebbende was bestemd, ondanks het onjuiste aanslagnummer. De kosten van betekening werden conform de wet vastgesteld en het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank.

De beslissing van het Hof houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00326
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 30 maart 2017, nummer SHE 16/2851, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Invorderingsambtenaar van het waterschap De Dommel,
hierna: de Ontvanger,
betreffende na te melden kosten van betekening.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is ter zake van de betekening van een op 23 juli 2016 uitgevaardigd dwangbevel tot betaling van de aan hem opgelegde aanslag watersysteemheffing “gebouwd” voor het jaar 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] (hierna: de aanslag) door de Ontvanger een bedrag van € 39 aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 16 mei 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Ontvanger, [A] en [B] .
1.6.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.8.
Op 18 mei 2018 is bij het Hof een brief met bijlage van belanghebbende binnengekomen. De bijlage bevat een overzicht van de huisnummering van belanghebbendes woning in 1933.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De aanslag is gedagtekend 31 oktober 2015 en ambtshalve verminderd op 31 januari 2016. De Ontvanger heeft belanghebbende op 23 april 2016 een herinnering tot betaling van de aanslag toegezonden. Na niet betalen is de aanmaning gedagtekend 28 mei 2016 aan belanghebbende verzonden.
2.2.
Omdat belanghebbende nog steeds de aanslag niet had betaald is het dwangbevel met bevel tot betaling op 23 juli 2016 aan belanghebbende betekend. Daarbij zijn betekeningskosten ter grootte van € 39 in rekening gebracht. Belanghebbende heeft op 26 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening van het dwangbevel.
2.3.
Het dwangbevel is gericht aan [belanghebbende] , [adres] 56, [postcode] [woonplaats] en er is vermeld dat in gebreke is gebleven om de aanslag te betalen. Het aanslagnummer waaraan wordt gerefereerd is: [aanslagnummer 2] .

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Ontvanger terecht kosten van betekening in rekening heeft gebracht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Ontvanger is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Ontvanger en vermindering van de kosten van betekening tot nihil. De Ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij aangetekende verzending uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting op 16 mei 2018. De griffier van het Hof heeft deze brief op 1 mei 2018 terugontvangen. Op de envelop bevindt zich een retoursticker van PostNL, gedagtekend 30 april 2018, met de vermelding “Niet afgehaald”. De griffier heeft naar aanleiding van de retourontvangst van even bedoelde uitnodiging deze per gewone post aan hetzelfde adres verzonden en onderzocht of belanghebbende op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, hetgeen juist bleek te zijn.
4.2.
Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het Hof merkt nog op dat belanghebbende in zijn nadere stuk van 4 mei 2018 heeft aangegeven dat hij de uitnodiging heeft ontvangen.
4.3.
Het Hof merkt de onder 1.8 bedoelde brief met bijlage aan als een verzoek om heropening van het onderzoek, als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende aanvoert geen reden om tot heropening van het onderzoek over te gaan.
Ten aanzien van het geschil
4.4.
Aangezien de bestreden uitspraak ziet op de kosten van het dwangbevel betekent dit dat het Hof alleen een oordeel kan geven over de beroepsgronden voor zover deze zien op het dwangbevel. Ten aanzien van de overige beroepsgronden die zien op (de juistheid van) de aanslag, de aanmaning, een mogelijk te leggen beslag en overige procedures tegen andere bestuursorganen, kan het Hof in deze procedure derhalve, evenals de Rechtbank, geen oordeel geven. Met betrekking tot hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd ten aanzien van de voorgeschiedenis die heeft geleid tot de situatie omtrent de adressering en objectafbakening van zijn woning, onder meer in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, heeft hetzelfde te gelden.
4.5.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat het op het dwangbevel vermelde adres onjuist is, kan dat niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende de onderhavige betekeningskosten niet is verschuldigd. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende op 26 juli 2016 bezwaar heeft gemaakt tegen het op 23 juli 2016 per post bezorgde dwangbevel, zodat mag worden aangenomen dat het dwangbevel belanghebbende op het daarop vermelde adres heeft bereikt. Net als de Rechtbank ziet het Hof evenmin aanleiding om te betwijfelen dat het aanslagbiljet dan wel de aanmaning belanghebbende heeft bereikt.
4.6.
Belanghebbendes stelling dat hij de betekeningskosten niet hoeft te betalen omdat op het dwangbevel en eerdere correspondentie een onjuist aanslagnummer ( [aanslagnummer 2] in plaats van [aanslagnummer 1] ) is vermeld, kan evenmin slagen. Het aanslagnummer vormt in het algemeen geen essentieel onderdeel van het aanslagbiljet indien de op het aanslagbiljet vermelde gegevens redelijkerwijs geen twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld (Hoge Raad 3 december 2010, nr. 09/00174, ECLI:NL:HR:2010:BO5975). Het komt het Hof voor dat zulks evenzeer heeft te gelden voor het dwangbevel dat onlosmakelijk is verbonden aan het aanslagbiljet omdat de daarop vermelde aanslag niet volledig is betaald. Naar het oordeel van het Hof is in dit geval, gelet op de op het dwangbevel vermelde gegevens, geen twijfel mogelijk dat het dwangbevel voor belanghebbende is bestemd en dat deze ziet op de in geschil zijnde aanslag.
4.7.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte betekeningskosten oordeelt het Hof het volgende.
4.8.
Op grond van artikel 3, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen, zoals dat ten tijde van belang luidde, is voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling verschuldigd € 39, verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 11.599.
4.9.
De Ontvanger heeft in onderhavige zaak overeenkomstig de in onderdeel 4.8 vermelde bepaling € 39 aan betekeningskosten in rekening gebracht. Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat de hoogte van de betekeningskosten onjuist is vastgesteld, wordt dit derhalve door het Hof verworpen.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Ontvanger aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 15 juni 2018 door A.J. Kromhout, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.