ECLI:NL:GHSHE:2018:2869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
200.236.221_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind na complexe persoonlijke problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die te maken heeft met complexe persoonlijke problematiek, heeft sinds de geboorte van haar kind niet voor haar kunnen zorgen. Het kind verblijft bij de pleegmoeder, die tevens de oma is, en is daar goed gehecht. De rechtbank had eerder het gezag van de moeder beëindigd, een beslissing waar de moeder het niet mee eens was en daarom in hoger beroep ging.

De moeder heeft in haar appelschrift aangevoerd dat er geen goede redenen zijn om haar ouderlijk gezag te beëindigen. Ze heeft aangegeven dat ze in de toekomst voor haar kind wil zorgen, maar erkent dat ze momenteel niet in staat is om de benodigde stabiliteit en structuur te bieden. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter betoogd dat het in het belang van het kind is dat de huidige situatie, waarin het kind bij de pleegmoeder woont, wordt voortgezet. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van haar kind te dragen, en dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor de ontwikkeling van het kind.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De moeder blijft de moeder van het kind, maar het gezag is beëindigd om de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind te waarborgen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van het kind, en dat de moeder, ondanks de beëindiging van haar gezag, een rol kan blijven spelen in het leven van haar kind als 'ouder op afstand'.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 juli 2018
Zaaknummer : 200.236.221/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/241812 / FA RK 17-3982
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Rubberg,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna: de GI.
- [de pleegmoeder] , oma van de minderjarige [minderjarige] , hierna: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek tot beëindiging van haar ouderlijk gezag, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 mei 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de pleegmoeder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 december 2017, overgelegd door de advocaat van de moeder bij V-formulier van 4 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [betrokkene] is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De moeder was van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] .
Het hof is er ambtshalve mee bekend dat aan [betrokkene] bij beschikking van 1 november 2017 vervangende toestemming is verleend om tot erkenning van [minderjarige] over te gaan.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 14 april 2015 onder toezicht van de GI. Sinds nagenoeg haar geboorte verblijft ze in het huidige pleeggezin van haar oma. Bij beschikking van 29 juni 2016 is deze plaatsing geformaliseerd.
3.3.
De moeder heeft één keer per week, gedurende één uur, begeleid contact met [minderjarige] .
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn geen goede redenen om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen. De moeder sprak weliswaar bij de rechtbank uit dat zij op termijn zelf voor [minderjarige] wil zorgen, maar zij belast [minderjarige] daar niet rechtstreeks mee. De moeder wil het liefste dat [minderjarige] bij haar woont, maar zij begrijpt dat die ideale situatie op dit moment niet aan de orde is en de komende tijd ook niet zal zijn. Opmerkingen die de moeder maakt over [minderjarige] die bij haar woont, moeten worden gezien als een diepgeworteld verlangen. Er is geen sprake van getouwtrek of het veroorzaken van onrust.
De moeder erkent dat er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid 1 BW. Dit artikel bevat echter een “kan-bepaling”. Alle omstandigheden van het geval dienen afgewogen te worden. Die afweging heeft de rechtbank onvoldoende gemaakt.
Er komt niet méér duidelijkheid als het gezag van de moeder is beëindigd. [minderjarige] woont al sinds haar geboorte bij oma, op enkele maanden na waarin de moeder met [minderjarige] bij [hulpverleningsorganisatie] woonde. [minderjarige] weet niet beter dan dat ze bij oma opgroeit en dat oma haar verzorgt. Van enige onduidelijkheid bij [minderjarige] is dan ook geen sprake.
De moeder trekt niet aan [minderjarige] . Zij heeft zich nooit verweerd tegen verlengingen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Sterker nog, de moeder drong aan op een formele uithuisplaatsing.
De moeder heeft haar ouderlijk gezag nooit misbruikt en zal dit nooit doen.
Met de huidige situatie, een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing, heeft iedereen vrede en in deze situatie heerst er duidelijkheid en rust.
Het is voor de moeder niet te verteren, en zelfs mogelijk traumatisch, als het laatste stukje band met haar dochter van haar wordt afgenomen.
Ter zitting heeft de moeder hieraan toegevoegd dat zij in de toekomst een eigen woning wil waarin zij samen met [minderjarige] kan gaan wonen. Als de moeder over een baan en een eigen woning zou beschikken, kan [minderjarige] – wat de moeder betreft – bij haar worden geplaatst.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Nagenoeg vanaf haar geboorte ligt de opvoeding van [minderjarige] bij haar oma. [minderjarige] is hier geaard en ontwikkelt zich goed. De persoonlijke problematiek van de moeder heeft ertoe geleid dat [minderjarige] niet bij de moeder kan opgroeien. De moeder is niet in staat om structuur en stabiliteit te bieden aan [minderjarige] : de moeder beaamt dit ook.
Het klopt dat de moeder haar wens, om in de toekomst zelf voor [minderjarige] te willen zorgen, niet uitspreekt naar [minderjarige] .
Het is van wezenlijk belang dat [minderjarige] duidelijkheid krijgt waar ze mag opgroeien en dat er geen onrust komt door de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit zou oneigenlijk gebruik van deze maatregelen zijn: terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder is niet aan de orde. Ook indien het leven van de moeder wel stabiel zou zijn, is het niet meer in het belang van [minderjarige] om elders dan in het pleeggezin op te groeien. Dit is de plek waar [minderjarige] veilig is gehecht. Het is voor [minderjarige] van belang dat hier geen verstoring in komt.
De belangen van de moeder om het gezag te behouden, staan haaks op de belangen van [minderjarige] om in alle rust op een goede manier zich te mogen ontwikkelen bij het pleeggezin, waar zij gehecht is.
De moeder werkt op dit moment goed mee met de opgestelde hulpverleningslijn omtrent het welzijn van [minderjarige] . Belangrijke beslissingen worden in overleg met de moeder genomen. De moeder heeft haar gezag nooit misbruikt. Zij heeft haar gezag echter ook nog nooit hoeven te laten gelden.
De wekelijkse bezoeken van de moeder aan [minderjarige] verlopen stabiel. Juist door de rust van de gezagsbeëindigende maatregel is er ruimte ontstaan voor contact in het pleeggezin en dit verloopt tot op heden goed, waardoor [minderjarige] haar moeder ook in haar thuissituatie af en toe kan verwelkomen.
3.7.
De raad heeft ter zitting verklaard dat de moeder heel duidelijk is in haar wens om zelf voor [minderjarige] te mogen zorgen. Zij morrelt hiermee aan de bestaanszekerheid van [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar thuishaven in het pleeggezin van haar oma; zij is daar goed gehecht. De raad persisteert bij het inleidende verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen. Ondanks dat de moeder dit zelf niet voelt, is ook zij het meest gebaat bij een gezagsbeëindigende maatregel; dit creëert duidelijkheid over haar rol in het leven van [minderjarige] .
3.8.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met [minderjarige] : het is een gelukkig meisje dat zich goed ontwikkelt. De pleegmoeder ziet dat het met de moeder met ‘ups and downs’ gaat. De relatie tussen de moeder en de pleegmoeder is beter dan voorheen. Het blijft kwetsbaar, maar er is nu wat rust gekomen. Het is voor de pleegmoeder soms moeilijk om dingen uit te spreken, omdat zij tegelijkertijd moeder én pleegmoeder/oma is.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Er is geen sprake van misbruik van gezag. Beoordeeld moet worden of is voldaan aan de gronden van artikel 1:266 lid a BW.
3.9.3.
De moeder is door de GGZ gediagnosticeerd met een oppositionele opstandige gedragsstoornis, een antisociale persoonlijkheid, borderline en een verstoorde gewetensontwikkeling. Daarnaast is er sprake van verslavingsproblematiek en kampt de moeder met agressieregulatieproblemen. Haar IQ is vastgesteld op circa 82.
Vanwege deze zeer complexe persoonlijke problematiek is de moeder niet in staat geweest om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De moeder erkent dat zij momenteel nog niet zelf voor [minderjarige] kan zorgen. In zoverre is voldaan aan de maatstaf van artikel 1:266 lid a BW. Hoewel de moeder
op dit momentde plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder ondersteunt, wenst zij dat [minderjarige] in de toekomst weer bij haar komt wonen. Op vragen van het hof heeft de moeder verklaard dat dit mogelijk is als zij [minderjarige] een goede basis kan bieden die er – volgens de moeder – uit bestaat dat zij werk heeft en over een eigen woonruimte beschikt. De moeder geeft hiermee blijk volledig voorbij te gaan aan de voornaamste reden waarom zij tot op heden nooit zelfstandig voor [minderjarige] heeft kunnen zorgen: haar complexe persoonlijke problematiek. Het is inherent aan haar problematiek dat hierop gespecialiseerde hulpverlening dient te worden ingezet. De moeder heeft ter zitting van het hof op vragen van het hof of zij voor haar problematiek inmiddels hulp heeft gezocht, verklaard dat zij geen speciale begeleiding heeft maar wel eens per maand met de huisarts spreekt. Ter zitting is gebleken dat de moeder op 5 juni 2018 is veroordeeld door de politierechter voor mishandeling (van de gezinsvoogd) tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van 3 jaar onder de bijzonder voorwaarde van reclasseringstoezicht en ambulante, dan wel indien dit door de reclassering nodig wordt geacht, klinische behandeling. De raadsman heeft weliswaar verklaard dat deze veroordeling een forse stok achter de deur is voor de moeder om aan haar problematiek te gaan werken, echter, het hof heeft niet de overtuiging gekregen dat de moeder zelf voldoende ziekte-inzicht heeft. In ieder geval is duidelijk geworden dat, hoewel het inmiddels beter met de moeder lijkt te gaan, nog steeds niet is gestart met de noodzakelijke hulpverlening voor de moeder zelf.
3.9.4.
Het hof constateert voorts dat de dagelijkse verzorging en opvoeding van de inmiddels bijna drie jaar oude [minderjarige] vanaf haar geboorte nagenoeg volledig bij haar pleegmoeder ligt. [minderjarige] groeit bij de pleegmoeder op in een rustige en stabiele leefomgeving. Het is in het ontwikkelingsbelang van [minderjarige] noodzakelijk dat deze situatie in de toekomst wordt gewaarborgd. De in de wet genoemde aanvaardbare termijn is voor [minderjarige] inmiddels verstreken. Het hof ziet een betrokken moeder die graag voor [minderjarige] wil zorgen, maar niet in staat is om [minderjarige] de veilige opvoedingsomgeving, de dagelijkse structuur en de aandacht te geven die zij, gelet op haar ontwikkeling, nodig heeft. Terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder acht het hof dan ook niet langer aan de orde. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – die zijn gericht op thuisplaatsing van een kind bij een ouder – zijn hiermee niet langer de geëigende middelen om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden. De gezagsbeëindigende maatregel is noodzakelijk en geeft [minderjarige] de kans om zich verder onbedreigd te ontwikkelen en zich verder veilig te hechten aan haar pleegmoeder. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder geregeld onder druk staat vanwege de ‘dubbele’ rol die de pleegmoeder inneemt ten opzichte van haar dochter en kleindochter. Er is soms sprake van strijd en onenigheid tussen de moeder en de pleegmoeder. Het hof wil voorkomen dat [minderjarige] hier (teveel) last van krijgt. De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat het tussen haar en de moeder rustiger is sinds de rechtbank het gezag van de moeder heeft beëindigd. Om deze reden acht het hof het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de voogdij over haar voortaan bij een neutrale partij, zoals de GI, komt te liggen. Dit schept voor alle betrokkenen rust en duidelijkheid over de plek waar [minderjarige] verder zal opgroeien. Dit zal [minderjarige] alleen maar ten goede komen.
3.9.5.
Het hof begrijpt dat het gezag voor de moeder een emotionele betekenis heeft en dat zij betrokken wil blijven in het leven van [minderjarige] . Aan het belang van [minderjarige] bij stabiliteit in en continuïteit van de huidige opvoedingssituatie, duidelijkheid over haar toekomstperspectief en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces dient echter een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de moeder om het gezag over [minderjarige] te behouden. Het hof wijst er in dit kader op dat de moeder – ondanks de beëindiging van haar gezag – de moeder van [minderjarige] blijft en dat de band tussen ouder en kind nooit kan worden verbroken. Het is belangrijk voor [minderjarige] dat de moeder een plaats in haar leven behoudt als “ouder op afstand”. [minderjarige] is blij als ze haar moeder ziet. Het hof hoopt dat de moeder op dezelfde wijze invulling blijft geven aan de contactmomenten met [minderjarige] zoals zij dat nu doet. Hiermee is [minderjarige] het meest gebaat.
3.9.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Al het overige door de moeder aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.9.7.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte
.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en is op 5 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.