ECLI:NL:GHSHE:2018:3061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
17/00535
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en boete door de Inspecteur

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 19.482 aan belasting, met daarbij een boete van € 1.948 en heffingsrente van € 2.249. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende afgewezen, maar later ambtshalve de naheffingsaanslag en de beschikkingen verminderd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de doorzendplicht van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden. Het Hof handhaafde de naheffingsaanslag en de beschikkingen na ambtshalve vermindering, maar achtte een boete van 10% passend en geboden. De zaak is ontstaan uit een geschil over de hoogte van de naheffingsaanslag, waarbij belanghebbende van mening was dat deze te hoog was vastgesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag na ambtshalve vermindering correct was vastgesteld op € 9.714. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00535
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2017, nummer BRE 16/2143, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag omzetbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag) ten bedrage van € 19.482 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 1.948 en een bedrag aan heffingsrente van € 2.249. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 250. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [A] van [A] Administratiekantoor te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] . Ter zitting zijn de zaken met de kenmerken 17/00536 tot en met 17/00538 gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Met dagtekening 27 november 2014 is aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] .F01.0501 de naheffingsaanslag opgelegd. Met dagtekening 1 december 2014, door de Inspecteur ontvangen op 4 december 2014, heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag. Hierin heeft belanghebbende opgemerkt dat het bedrag van de aanslag te hoog is vastgesteld en hij heeft daarbij verwezen naar een ‘aangegeven suppletie’. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak op bezwaar van 24 april 2015 de aanslag en de boete- en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd.
2.2.
Bij brief van 11 mei 2015 – ontvangen door de Inspecteur op 13 mei 2015 - heeft belanghebbende nogmaals bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. In deze brief heeft belanghebbende wederom opgemerkt dat het bedrag van de aanslag (€ 19.482) te hoog is vastgesteld en voorts dat een teruggave omzetbelasting als zijnde te betalen is meegenomen in de berekening zoals deze aan belanghebbende is toegestuurd. Tenslotte wordt in deze brief door belanghebbende verwezen naar een brief van belanghebbende van 18 april 2015 waarin een berekening uiteen is gezet.
2.3.
Na telefonisch contact tussen [E] van [A] Administratiekantoor (hierna: [E] ) en de Inspecteur, heeft [E] aan de Inspecteur op 14 september 2015 (14:44u) een e-mail gestuurd waarin vermeld staat:
‘(…)
Hierbij stuur ik u de specificatie Omzetbelasting 2010 van [belanghebbende] , volgens de heer [A] heeft hij deze al eens eerder gestuurd. (…)’
2.4.
De Inspecteur reageert op 14 september 2015 (14:56u) per e-mail als volgt op de in 2.3 bedoelde e-mail:
‘(…)
Deze herberekening omzetbelasting 2010 heb ik inderdaad reeds eerder ontvangen. Zoals ik vanmorgen aan u (en eerder aan de heer [A] ) heb aangegeven wil ik graag een specificatie van de openstaande balanspost per 31 december 2010. Op de aangifte IH/VpB staat een bedrag van € 14.172 vermeld. De aangifte OB 4e kwartaal 2010 bedroeg - € 5.310, waardoor een afdrachtsverschil van € 19.482 ontstaat. Hierover is op 11 augustus 2014 een brief verstuurd. (…)’
2.5.
[E] heeft op 14 september 2015 (15:28u) per e-mail met daarbij een bijlage, gereageerd op de in 2.4 bedoelde e-mail:
‘(…)
Hierbij stuur ik u de correcte specificatie van de Omzetbelasting per 31 december 2010. (…)’
In genoemde bijlage was opgenomen:
  • Een ‘
  • Een ‘
  • Een ‘SPECIFICATIE
2.6.
De Inspecteur heeft de in onderdeel 2.2 bedoelde brief van 11 mei 2015 aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en deze als zodanig in behandeling genomen. In een brief gedagtekend 8 september 2015 - verstuurd naar de gemachtigde - heeft de Inspecteur opgemerkt:
‘Ik heb 7 juli jl. telefonisch contact met u opgenomen en gevraagd of we uw brief in behandeling moeten nemen als zijnde een beroep en door moeten sturen naar de rechtbank.
U heeft daarop aangegeven niet in beroep te willen gaan. De brief wordt daarom in behandeling genomen als zijnde een verzoek om ambtshalve vermindering.
(…)
Ambtshalve vermindering
Naar aanleiding van de op 14 september 2015 toegestuurde specificatie van de balanspost omzetbelasting per 31 december 2010 wordt de naheffingsaanslag ambtshalve teruggebracht naar een bedrag van € 9.714. De heffingsrente wordt opnieuw berekend en de opgelegde boete zal naar evenredigheid worden verminderd.’
In de uiteindelijke ambtshalve vermindering (Kennisgeving Omzetbelasting Vermindering) van 9 oktober 2015 is de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.714, de boetebeschikking tot € 971 en het bedrag aan heffingsrente tot € 1.121.
2.7.
Belanghebbende heeft op 22 maart 2016 een beroepschrift gestuurd naar de Rechtbank. De Rechtbank heeft belanghebbende aldus begrepen dat het hierin vermelde beroep zich richt tegen de beslissing van de Inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering en niet tegen de op 24 april 2015 genomen beslissing op bezwaar.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan tijdens de zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt voor het in geschil zijnde jaar:
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
4.2.
Anders dan de Inspecteur en de Rechtbank is het Hof van oordeel dat uit belanghebbendes brief van 11 mei 2015 (onderdeel 2.2) – mede gelet op de dagtekening daarvan – moet worden afgeleid dat belanghebbende het niet eens is met de beslissing van de Inspecteur van 24 april 2015. De bewoordingen ‘maken wij bezwaar’ en ‘te hoog is vastgesteld’ kunnen niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende zich niet kan verenigen met de uitspraken van de Inspecteur van 24 april 2015. De brief van 11 mei 2015 had daarom als bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend beroepschrift aangemerkt dienen te worden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb was de Inspecteur dan gehouden – wat er zij van de door de Inspecteur gestelde telefonische mededeling van de gemachtigde op 7 juli 2015 - om bedoelde brief voor een verdere behandeling door te sturen naar de Rechtbank.
4.3.
Gelet op het vorenstaande had de Rechtbank belanghebbendes brief van 11 mei 2015 als ontvankelijk beroep, gericht tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur van 24 april 2015, in behandeling moeten nemen. Nu de Rechtbank dat heeft nagelaten dient de uitspraak van de Rechtbank vernietigd te worden. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard zich te kunnen vinden in een inhoudelijke beoordeling van het geschil door het Hof. Het Hof zal daarom - mede gelet op het bepaalde in artikel 8:41a van de Awb - zelf in de zaak voorzien en de zaak niet ter behandeling terugwijzen naar de Rechtbank.
Ten aanzien van het geschil
Nageheven omzetbelasting en heffingsrente
4.4.
De Inspecteur heeft op 9 oktober 2015 de naheffingsaanslag (ambtshalve) verminderd (onderdeel 2.6) tot het bedrag dat door belanghebbende middels de bijlage bij belanghebbendes e-mail van 14 september 2015 (onderdeel 2.5) aan de Inspecteur is gemeld. Belanghebbende heeft in de fasen van bezwaar, beroep en hoger beroep geen argumenten aangedragen of stukken overgelegd die zouden kunnen leiden tot een verdere vermindering van de naheffingsaanslag.
4.5.
Gelet op het vorenstaande acht het Hof het hoger beroep in zoverre gegrond en het bedrag van de naheffingsaanslag van € 9.714 juist.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige gronden aangevoerd en het Hof is ook overigens niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast. Gelet op het vorenstaande acht het Hof het hoger beroep in zoverre gegrond en het bedrag van de na ambtshalve vermindering in rekening gebrachte heffingsrente juist.
Verzuimboete
4.7.
Het Hof merkt het hoger beroep mede aan als zijnde gericht tegen de opgelegde verzuimboete. Belanghebbende heeft ook tegen deze boete geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.8.
Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) luidt voor het onderhavige jaar, voor zover van belang:
‘1. Indien de belastingplichtige (…) de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4 920 kan opleggen.
2. (…)‘
Gelet op het bepaalde in artikel 67c van de AWR in combinatie met paragraaf 24 van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst heeft de Inspecteur, nu sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan, aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van 10 percent van de verschuldigde belasting. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.9.
Over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 is door belanghebbende de (omzet)belasting gedeeltelijk niet voldaan. De Inspecteur heeft dit feit pas achteraf kunnen constateren, namelijk na ontvangst van de winstaangifte 2010, waarna een vergelijking kon plaatsvinden tussen de in de winstaangifte 2010 verantwoorde schuld omzetbelasting en de ingediende aangifte(n) omzetbelasting. Het Hof acht door de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat een bedrag van € 9.714 niet is voldaan (zie ook onderdeel 4.5). Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat er gegronde redenen zijn – bijvoorbeeld een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld - waarom genoemd bedrag niet door belanghebbende in diens aangifte(n) omzetbelasting over het jaar 2010 is begrepen, acht het Hof een verzuimboete op zijn plaats. Het Hof acht de door de Inspecteur opgelegde boete passend en geboden.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd en dat de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente, zoals deze zijn vastgesteld na de ambtshalve vermindering van 9 oktober 2015, gehandhaafd dienen te worden.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 168 respectievelijk € 250 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft niet verzocht om een proceskostenvergoeding. Voorts heeft belanghebbende tot en met de behandeling van het hoger beroep geen inhoudelijke argumenten aangedragen die pleiten voor een verdere verlaging van de naheffingsaanslag. Door deze handelwijze heeft belanghebbende eventuele proceskosten aan zijn zijde zelf opgeroepen. Tenslotte acht het Hof relevant dat de uitspraak van de Rechtbank enkel op grond van een ambtshalve overweging van het Hof wordt vernietigd.

5.Beslissing

Het Hof
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaarthet bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraken op bezwaar,
  • handhaaftde naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zoals vastgesteld na de ambtshalve vermindering door de Inspecteur van 9 oktober 2015, en
  • gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het ter zake van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal groot € 418, vergoedt.
Aldus gedaan op 19 juli 2018 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, P. Fortuin en M. Harthoorn, leden, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.