3.2In dit hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.
3.2.1De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de vennootschap 5] (hierna: [de vennootschap 5] ) exploiteerde een wasserij te [plaats 2] . Bestuurder en enig aandeelhouder van [de vennootschap 5] was [beheer] Beheer B.V. De aandelen van [beheer] Beheer B.V. werden voor 50% gehouden door [holding 1] B.V. en voor 50% door [holding 2] B.V., de persoonlijke vennootschappen van respectievelijk [derde 1] en [derde 2] .
3.2.2Tussen [de vennootschap 5] en [geïntimeerde 1] is in juli 2007 een mantelovereenkomst gesloten met betrekking tot het reinigen van bedrijfskleding. Nadien is er tussen [de vennootschap 5] en [geïntimeerde 3] nog een aanvullende overeenkomst gesloten met betrekking tot de vestiging [vestiging geïntimeerde 3] .
In de mantelovereenkomst is in §5 onder meer het volgende bepaald:
“Deze overeenkomst gaat in per 01-06-2007 en is geldig tot 01-06-08. Ze wordt telkens automatisch verlengd met een periode van 1 jaar. Opzegtermijn is 3 maanden.”
3.2.3Bij brief van 7 september 2009 heeft [geïntimeerde 1] onder meer het volgende aan [de vennootschap 5] bericht:
“hierbij zeggen wij het bestaande raamcontract op met ingang van 01.06.2010.
Wij verwachten van u, dat het verzorgen van de bedrijfskleding nog correct wordt uitgevoerd tot aan de tijd van de nieuwe aanbesteding, zijnde begin 2010.”
3.2.4[derde 2] is op [datum overlijden derde 2] 2010 overleden. Zijn zoon [derde 3] is daarna bestuurder van [holding 2] B.V. geworden. [derde 3] is bestuurder van [appellante] .
3.2.5[holding 1] B.V. heeft haar aandelen in [beheer] Beheer B.V. verkocht en geleverd aan de heer [derde 4] . Op 13 januari 2012 heeft [holding 2] B.V. haar aandelen in [beheer] Beheer B.V. verkocht en geleverd aan [derde 5] . [holding 2] B.V. heeft op dezelfde datum haar functie van directeur van [beheer] Beheer B.V. ter beschikking gesteld.
3.2.6Op 13 januari 2012 heeft [appellante] een overeenkomst gesloten waarbij in artikel 1.2 is bepaald:
“Op de leveringsdatum verkoopt en levert [de vennootschap 5] aan [appellante] en koopt en neemt [appellante] van [de vennootschap 5] over het klantenbestand volgens de lijst als beschreven in bijlage 2 van deze overeenkomst, en de met deze klanten gesloten overeenkomsten dan wel gemaakte (prijs)afspraken en alle overige gegevens betreffende deze klanten (hierna: het Klantenbestand). Alsdan neemt [appellante] ook de vordering [de vennootschap 5] op [geïntimeerde 2] ter zake van het beëindigen van overeenkomsten van [de vennootschap 5] over.”
In de kop van de overeenkomst is [beheer] Beheer B.V. als partij bij de overeenkomst opgenomen, bij de ondertekening staat [de vennootschap 5] als partij vermeld.
3.2.7Op 19 januari 2012 vond een gesprek plaats bij [geïntimeerde 1] te [plaats 1] . Daarbij waren aanwezig de heren [derde 3] , [derde 6] en [derde 7] .
3.2.8Op 20 januari 2012 heeft [derde 3] de volgende mail gestuurd aan de heer [derde 6] :
“Onderwerp: schikking [de vennootschap 5] – [geïntimeerde 1] (…)
Geachte heer [derde 6] , beste [voornaam derde 6] ,
Ik ga akkoord met een schikking van EURO 80 000,- zoals besproken. De voorwaarden daarbij zijn:
- finale kwijting van de door [de vennootschap 5] geclaimde schadevergoeding inzake de mantelovereenkomst.
- [geïntimeerde 1] (advocaat) krijgt inzage in de overeenkomst gesloten tussen [de vennootschap 5] en [de vennootschap 1] inzake overname klantenbestand en vordering op [geïntimeerde 1] van de [de vennootschap 5] .
- snelle afhandeling van de schikking en het schikkingsbedrag wordt daags na ondertekening van schikking overgemaakt.
- [geïntimeerde 1] verleent haar medewerking om te komen tot (financiële) afspraken tussen [de vennootschap 1] en [derde 8] inzake het contract [geïntimeerde 3] .
- geheimhouding t.a.v. de schikking alsmede de nog te maken afspraken met [derde 8] .
- geheimhouding t.a.v. de overeenkomst tussen [de vennootschap 5] en [de vennootschap 1]
- [geïntimeerde 1] stelt overeenkomst m.b.t. het schikkingsvoorstel op zodat finale kwijting is verzekerd. Hierbij wordt ook een artikel t.a.v. geheimhouding opgenomen.
- Na afhandeling schikking zullen de heer [derde 6] en [derde 3] afspraken maken over hoe in contact te treden met [derde 8] i.v.m. eventuele overdracht en vergoeding.
Graag verneem ik of u zich in bovenstaande kan vinden en stel voor dat er z.s.m. een concept overeenkomst wordt opgesteld. Ik zou het zeer op prijs stellen als we begin volgend week in ieder geval de schikking kunnen hebben afgerond.”
3.2.9Bij brief van 27 januari 2012 heeft mr. [advocaat] (advocaat) aan [de vennootschap 3] een concept van de vaststellingsovereenkomst gestuurd. In deze concept overeenkomst zijn als partijen opgenomen [geïntimeerde 1] , [de vennootschap 5] , [appellante] en [de vennootschap 4]
3.2.10Per mail van 30 januari 2012 heeft de heer [derde 6] de concept vaststellingsovereenkomst doorgestuurd aan de heer [derde 3] . Diezelfde datum reageert [derde 3] per mail, hij schrijft ondermeer:
“Ik heb mijn op- en aanmerkingen in het rood aangegeven.
Belangrijk voor de advocaat is dat [de vennootschap 5] geen partij meer is, aangezien ik ( [appellante] ) alle rechten/contracten van [de vennootschap 5] heb overgenomen.”
In de bijgevoegde vaststellingsovereenkomst heeft [derde 3] de naam van [de vennootschap 5] in de kop van de overeenkomst doorgestreept en op die plaats toegevoegd:
“De [de vennootschap 5] is geen partij meer, zij heeft alle rechten overgedragen aan [appellante] , zie overeenkomst [de vennootschap 5] en [appellante] .”
3.2.11Uiteindelijk is het niet tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst gekomen.
3.2.12Bij brief van 12 februari 2012 heeft de heer [derde 9] het volgende geschreven aan [appellante] :
“Middels dit schrijven wil ik graag de overeenkomst tussen [de vennootschap 1] en onder meer de [de vennootschap 5] d.d. 13 januari 2012 bevestigen.
Onderdeel van deze overeenkomst is dat het klantenbestand van de [de vennootschap 5] , is overgegaan naar [de vennootschap 1] , en daarmee dus ook de met deze klanten gesloten overeenkomsten dan wel gemaakte (prijs)afspraken en alle overige gegevens betreffende deze klanten. Ook is de vordering van [de vennootschap 5] op [geïntimeerde 1] door [appellante] overgenomen.”
De vordering in eerste aanleg en in hoger beroep
3.3.1.In de onderhavige procedure vordert [appellante] , voor zover in hoger beroep nog van belang, de veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van € 80.000,00.
3.3.2In het tussenvonnis van 13 januari 2016 heeft de rechtbank [appellante] opgedragen te bewijzen dat zij op 19 januari 2012 met [geïntimeerde 1] een minnelijke regeling heeft bereikt inhoudende dat [geïntimeerde 1] aan [appellante] een bedrag van € 80.000,00 zou voldoen ter minnelijke afwikkeling van de schade die [de vennootschap 5] zou hebben geleden in verband met de omstandigheid dat [geïntimeerde 1] de door haar met [de vennootschap 5] gesloten mantelovereenkomst voortijdig zou hebben beëindigd.
3.3.3In het eindvonnis van 17 augustus 2016 heeft de rechtbank [appellante] in de bewijslevering niet geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de rechtbank de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
3.3.4Aan haar vordering heeft [appellante] , kort samengevat, in hoger beroep het volgende ten grondslag gelegd. Op 19/20 januari 2012 is een minnelijke schikking bereikt (over een door [geïntimeerde 1] c.s. onredelijk gehanteerde opzegtermijn van haar samenwerking met [de vennootschap 5] ). Deze hield in dat [geïntimeerde 1] c.s. een bedrag van € 80.000,00 zou betalen en dat ten gevolge van overdracht van de aan deze schikking ten grondslag liggende en tevens daaruit voortvloeiende vordering [geïntimeerde 1] c.s. het bedrag van € 80.000,00 dient te voldoen aan [appellante] .
De beoordeling in hoger beroep
3.4.1[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
3.4.2De eerste grief van [appellante] richt zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof heeft de feiten, voor zover van belang in dit hoger beroep, in het voorgaande opnieuw vastgesteld, zodat deze grief geen afzonderlijke bespreking meer behoeft. Het hof merkt op dat de rechter niet gehouden is alle gestelde en niet betwiste feiten vast te stellen. Op hetgeen [appellante] verder in de toelichting op die grief aan de orde stelt, wordt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.
3.4.3Met de overige grieven komt [appellante] , kort gezegd, op tegen de door de rechtbank gegeven bewijsopdracht alsmede de daaropvolgende bewijswaardering door de rechtbank. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
3.4.4Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde 1] tijdens het gesprek op 19 januari 2012 heeft uitgesproken € 80.000,00 te willen betalen als onderdeel van een minnelijke regeling. Anders dan [appellante] betoogt is daarmee nog geen overeenkomst, door haar aangeduid als minnelijke schikking, tot stand gekomen. Voor het tot stand komen van een overeenkomst is vereist dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de essentialia. Naar het oordeel van het hof hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de essentialia van de overeenkomst. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.4.5Bij brief van 7 september 2009 (productie 1 bij conclusie van antwoord) heeft [geïntimeerde 1] de mantelovereenkomst (in de brief raamovereenkomst genoemd) met [de vennootschap 5] opgezegd. Als gevolg van deze opzegging verslechterde de financiële situatie van [de vennootschap 5] . Daarnaast heeft een wisseling in het bestuur van [de vennootschap 5] plaatsgevonden. Per mail van 27 december 2011 (productie 9 bij conclusie van antwoord) heeft de heer [derde 3] de heren [derde 10] en [derde 6] om een gesprek gevraagd. Op 5 januari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden bij [geïntimeerde 1] te [plaats 1] . Hoewel [appellante] de inhoud van het door de heer [derde 10] opgestelde verslag (productie 10 bij conclusie van antwoord) betwist, is niet betwist dat tijdens dit gesprek aan de orde is gekomen dat de heer [derde 3] sinds enkele weken directeur is van [de vennootschap 5] , dat de financiële positie van [de vennootschap 5] slecht is, dat deze is verslechterd als gevolg van het wegvallen van omzet van [geïntimeerde 1] , alsmede dat [de vennootschap 5] tot een schikking wil komen met [geïntimeerde 1] . Dat blijkt ook uit de e-mail van [derde 3] d.d. 9 januari 2012 aan [derde 6] en [derde 10] (overgelegd als productie 14 ten behoeve van het getuigenverhoor van 14 april 2016). Tijdens het vervolggesprek op 19 januari 2012 heeft [geïntimeerde 1] aangeboden om € 80.000,00 te willen betalen als onderdeel van een minnelijke regeling. Achtergrond voor [geïntimeerde 1] was daarbij dus kennelijk ook de financieel slechte situatie van [de vennootschap 5] , alsmede de mogelijke claim van [de vennootschap 5] .
3.4.6Een van de essentialia bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst als de onderhavige is wie partij zijn bij de overeenkomst. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt. Daarbij neemt het hof in de eerste plaats in aanmerking dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat is afgesproken dat [geïntimeerde 1] het bedrag aan [appellante] zou betalen. Daarnaast volgt uit de mailwisseling die na 19 januari 2012 heeft plaatsgevonden dat [geïntimeerde 1] in de veronderstelling verkeerde dat [de vennootschap 5] partij was bij de overeenkomst, maar dat [appellante] [de vennootschap 5] niet als partij in de overeenkomst opgenomen wenste te zien (vgl. rov. 3.2.10). Gelet op de achtergrond en insteek van de schikkingsonderhandelingen, te weten het treffen van een regeling tussen [de vennootschap 5] en [geïntimeerde 1] (zie ook voormeld e-mail bericht van 9 januari 2012), was de positie van [de vennootschap 5] als partij een van de essentialia van de overeenkomst voor [geïntimeerde 1] . Over de positie van [de vennootschap 5] hebben partijen geen overeenstemming bereikt. Uit het voorgaande volgt dus dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia van de overeenkomst. Nu de beweerdelijke overeenkomst de grondslag is van de vordering van [appellante] tot betaling van € 80.000,00, is deze vordering niet toewijsbaar. Daarmee komt het hof niet toe aan de beoordeling van de door [appellante] gestelde cessie.
3.4.7De conclusie uit het voorgaande is dat de grieven falen en dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. zullen worden vastgesteld op € 5.213,00 voor griffierecht en € 1.959,00 (1 punt x tarief IV) voor salaris advocaat.