ECLI:NL:GHSHE:2018:3588

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
200.210.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onterechte gaslevering en meterstanden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil over de levering van gas door [geïntimeerde] aan [appellante]. [Appellante] betwist de juistheid van de meterstanden die door [geïntimeerde] zijn gehanteerd voor de facturering van de gaslevering. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de afrekening van [geïntimeerde] correct was, en dat [appellante] het bedrag van € 3.522,98 aan [geïntimeerde] verschuldigd was. In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen meterijking heeft laten uitvoeren en dat de geregistreerde meterstanden een juiste weergave zijn van haar gasverbruik. Het hof heeft de grieven van [appellante] verworpen en geoordeeld dat de gegevens in het EDSN Toegankelijk Meetregister als juist moeten worden beschouwd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.210.555/01
arrest van 21 augustus 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Struik te Veldhoven,
tegen:
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.A. Bos te Zwolle,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 februari 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 17 november 2016 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde
- [geïntimeerde] - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 52147979 CV EXPL 16-7847)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 11 augustus 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 februari 2017 met grieven en producties;
- de schriftelijke conclusie van eis van [appellante] van 7 maart 2017;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 27 juni 2017.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellante] bewoont met haar partner [partner van appellante] (verder: [partner van appellante] ) de woning aan de [adres] te [plaats] .
Voor deze woning heeft [geïntimeerde] (toen geheten [de vennootschap 2] ) in de periode van 1 juli 2013 tot 27 maart 2015 gas en elektriciteit geleverd, op basis van een overeenkomst met [appellante] zoals bevestigd bij brief van 25 april 2013.
In de daaraan voorafgaande periode had [partner van appellante] voor de levering van gas een overeenkomst met [de vennootschap 3] . In de eindafrekening van deze leverancier van 3 september 2013 is als meterstand voor gas per 15 juli 2013 opgenomen 172 m³. In de eindafrekening is vermeld dat dit een ‘berekende stand’ betreft, dat wil zeggen niet een daadwerkelijk opgenomen stand.
Deze meterstand is door [geïntimeerde] gehanteerd als beginstand voor haar facturen voor de levering van gas aan [appellante] . De jaarafrekening van [geïntimeerde] van 4 november 2014 over de periode van 1 juli 2013 tot en met 20 juli 2014 vermeldt als beginstand 172 m³ en als eindstand 3.069 m³. De eindafrekening over de periode van 21 juli 2014 tot en met 26 maart 2015 vermeldt als beginstand 3.069 m³ en als eindstand 3.903 m³.
Netbeheerder [netbeheerder] heeft bij e-mail van 29 september 2015 aan [partner van appellante] desgevraagd laten weten dat de door de leverancier uitgelezen meterstanden per 1 juli 2013, 21 juli 2014 en 27 maart 2015 respectievelijk 3.069 m³, 3.903 m³ en 3.903 m³ waren.
Van de mogelijkheid om, op kosten van ongelijk, een meterijking te doen plaatsvinden is door partijen geen gebruik gemaakt.
[appellante] heeft de facturen van [geïntimeerde] voor de levering van gas en elektriciteit tot een bedrag van € 3.522,98 onbetaald gelaten in verband met haar standpunt dat de meterstanden voor gas onjuist waren en dat haar daarom voor een hoger bedrag voor gas in rekening is gebracht dan daadwerkelijk door [geïntimeerde] aan haar geleverd is. Over de levering van elektriciteit is tussen partijen geen geschil.
Bij e-mail van 21 oktober 2015 aan de gemachtigde van [appellante] heeft [geïntimeerde] laten weten dat de meterstanden per 21 juli 2014 en 27 maart 2015 zijn uitgelezen via de slimme meter en dat zij uitsluitend op basis van overtuigend bewijs van de klant over de juiste meterstand per 1 juli 2013 met [de vennootschap 3] in overleg kan treden over herziening daarvan.
Bij aanmaning van 8 december 2015 is namens [geïntimeerde] voor het openstaande bedrag van € 3.522,98 een betalingstermijn van veertien dagen gesteld, met aanzegging van buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
Bij dagvaarding van 14 juni 2016 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure tegen [appellante] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat [appellante] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst het bedrag van € 3.522,98 aan haar verschuldigd is en dit ten onrechte onbetaald laat. Dit bedrag vordert [geïntimeerde] , met € 121,43 aan wettelijke rente tot 8 juni 2016 en € 477,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal € 4.121,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.522,98 vanaf 8 juni 2016.
[appellante] heeft deze vordering bestreden. Volgens haar is [geïntimeerde] uitgegaan van onjuiste meterstanden, terwijl ook de opgave van [netbeheerder] volgens [appellante] niet juist kan zijn. De nieuwe leverancier van gas, [de vennootschap 4] , komt uit op een jaarverbruik aan gas van 750 m³, hetgeen volgens [appellante] strookt met haar feitelijke woonsituatie.
3.3
Bij tussenvonnis van 11 augustus 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 20 september 2016 heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over (correctie op) de meterstanden en het verbruik bij [de vennootschap 3] .
Bij eindvonnis van 17 november 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de afrekening van [de vennootschap 3] niet juist kan zijn en dat [geïntimeerde] is gaan leveren bij een meterstand die hoger was dan 172 m³ en dat dit impliceert dat [appellante] aan [de vennootschap 3] te weinig heeft betaald en dat de vordering van [geïntimeerde] niet alleen het door haarzelf geleverde gas betreft. De kantonrechter heeft het meetregister tot uitgangspunt genomen waardoor het door [de vennootschap 3] geleverde gas aan [geïntimeerde] verschuldigd is. De kantonrechter tekent hierbij aan dat er een procedure bestaat om het verschil in geleverde hoeveelheden te bezien, maar dat daarvan geen gebruik is gemaakt. De kantonrechter heeft het verweer van [appellante] dat de facturen op onjuiste gegevens zijn gebaseerd gepasseerd en de vordering van [geïntimeerde] , met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Op de grond dat de problemen zijn ontstaan door het foutief/niet aflezen van meterstanden heeft de kantonrechter de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.4
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan is dat zij geen meterijking heeft laten uitvoeren vanwege de kosten daarvan (r.o. 3.2). De primaire reden hiervoor is volgens [appellante] geweest dat uit een meterijking alleen kan blijken of de meter op dat moment goed functioneert, terwijl het erom gaat de juiste meterstanden in het verleden te achterhalen. Deze grief slaagt in zoverre dat een meterijking in dit geval niet zinvol was geweest. Over de eindstand per 27 maart 2015 (3.903 m³) is iedereen het eens: de klant, de leverancier en de netbeheerder. Voor de periode daarna is het functioneren van de meter niet relevant en voor de periode daarvoor biedt een meterijking geen soelaas. In haar akte van 20 oktober 2016 vermeldt [geïntimeerde] immers dat het voor [de vennootschap 3] en haarzelf niet meer na te gaan is welk deel van het gasverbruik [appellante] bij [de vennootschap 3] heeft verbruikt en welk deel bij [geïntimeerde] . Tot een andere beslissing leidt het buiten beschouwing laten van een mogelijke meterijking intussen op zich niet, zodat de grief geen effect sorteert.
3.5
Grief 2 richt zich tegen de conclusie van de kantonrechter dat het ervoor gehouden moet worden dat de geregistreerde meterstanden uiteindelijk een juiste weergave laten zien van het gasverbruik van [appellante] in de perioden waarop de facturen zien en dat zij gehouden is de daaraan verbonden kosten aan [geïntimeerde] te voldoen (3.8) en tegen de daaraan ten grondslag liggende oordelen. Een rechtsgrond voor betaling aan [geïntimeerde] van gas dat deels door [de vennootschap 3] is geleverd, is volgens [appellante] niet te vinden. Dat de juiste meterstand bij de aanvang van het contract thans niet meer is terug te vinden, dient volgens haar voor rekening van [geïntimeerde] te komen. In de brief van 29 juli 2013 waarin [geïntimeerde] haar de beginstanden meedeelde, is haar niet gevraagd meterstanden door te geven, aldus [appellante] . Zij heeft nadien gevraagd om een correctie toe te passen, maar dit verzoek heeft [geïntimeerde] bij e-mail van 18 mei 2015 afgewezen.
3.6
[geïntimeerde] brengt hiertegen in dat in de eindafrekening van [de vennootschap 3] een berekende meterstand is vermeld en dat deze vermelding, zoals de kantonrechter onbestreden heeft vastgesteld, niet overeenkwam met het werkelijke verbruik. Bij de overstap naar [geïntimeerde] als leverancier heeft [appellante] wel zelf de meterstanden voor elektriciteit opgegeven, maar niet voor het gas, terwijl de meters voor gas en elektriciteit bij elkaar in de buurt zijn. De beginstanden voor gas en elektriciteit waar [geïntimeerde] van uitging zijn [appellante] op 29 juli 2013 gemeld. [geïntimeerde] voert ook aan dat [appellante] de gelegenheid om de meter te laten onderzoeken voorbij heeft laten gaan, maar dat punt is bij de bespreking van de eerste grief al afgehandeld.
3.7
Het hof overweegt hierover het volgende. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat zij tegenover [geïntimeerde] in beginsel slechts gehouden is tot betaling van het gas dat haar ook door [geïntimeerde] is geleverd en niet tot betaling van gas dat haar eerder door [de vennootschap 3] is geleverd. Dit uitgangspunt geldt niet onverkort. Bij het tot stand komen van een overeenkomst en bij de uitvoering ervan dienen partijen zich jegens elkaar te gedragen op een wijze die in overeenstemming is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Dat is bij de onderhavige overeenkomst niet anders. Dit betekent dat [appellante] bij de ontvangst van de opgave van de beginstanden waar [geïntimeerde] van uitging niet zonder meer kon volstaan met het voor kennisgeving aannemen daarvan. Indien de beginstand voor gas die daarop vermeld stond (aanzienlijk) afweek van de meterstand die zij zelf kon waarnemen, lag het op haar weg om daarvan
op dat momentmelding te maken, in ieder geval naar [geïntimeerde] . Daarvoor was niet een uitdrukkelijk verzoek van de kant van [geïntimeerde] om de opgegeven meterstanden te controleren noodzakelijk. Door [appellante] zijn in ieder geval geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat een dergelijke eenvoudige handeling niet van haar gevergd mocht of kon worden. [geïntimeerde] mag erop vertrouwen dat eventuele onjuistheden in haar opgave die zo eenvoudig opgemerkt kunnen worden, aan haar worden gemeld. Het is aan beide contractspartijen om eventuele misverstanden te voorkomen, niet alleen aan de leverancier. [geïntimeerde] is uitgegaan van de juistheid van de gegevens die zijn opgenomen in het EDSN Toegankelijk Meetregister en zij mocht daar onder de gegeven omstandigheden ook van uitgaan en haar facturen daarop baseren. Bij de overstap van [appellante] naar [geïntimeerde] als energieleverancier was kennelijk nog geen sprake van het gebruik van een ‘slimme meter’ voor het doorgeven van meterstanden, gezien het feit dat zij de beginstanden voor elektriciteit zelf heeft opgegeven, zodat zich ook niet de situatie voordeed dat zij op de opgaven van een dergelijke meter mocht vertrouwen. Bij de eindafrekening van [de vennootschap 3] was er een tweede moment waarop [appellante] hetzelfde gegeven had kunnen controleren, aangezien daarin diezelfde stand van 172 m³ als eindstand voorkwam. Ook op dat moment had [appellante] , indien deze stand niet in overeenstemming was met de werkelijkheid, daarvan melding kunnen maken. Nu dat alles is uitgebleven dient het ervoor gehouden te worden dat de vermeldingen in het Meetregister tussen partijen als juist hebben te gelden zodat de daarmee overeenstemmende facturen van [geïntimeerde] eveneens als juist hebben te gelden. Of al dan niet kan worden nagegaan of de beginstand voor het gas in overeenstemming met de werkelijkheid is geweest, is bij deze stand van zaken niet van belang, zodat ook de discussie tussen partijen daarover verder niet aan de orde behoeft te komen. De vordering van [geïntimeerde] tot betaling van het verder niet afzonderlijk betwiste factuurbedrag van € 3.522,98 is toewijsbaar.
3.8
Een en ander leidt tot de slotsom dat grief 2 wordt verworpen. Dat geldt ook voor de resterende grieven 3 (de wettelijke rente), 4 (de buitengerechtelijke incassokosten) en 5 (de proceskosten) die blijkens de daarop gegeven toelichting uitgaan van afwijzing van de hoofdsom. Die situatie doet zich niet voor. Hetgeen door [appellante] te bewijzen is aangeboden is niet ter zake dienend.
3.9
De conclusie is dat het eindvonnis van 17 november 2016 zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis van 17 november 2016 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 716,= aan griffierecht en op € 759,= aan salaris advocaat, deze bedragen te voldoen binnen 14 dagen na dit arrest, en voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot aan de voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,= dan wel, indien betekening van dit arrest plaatsvindt, van € 199,=;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 augustus 2018.
griffier rolraadsheer