4.1.Om in aanmerking te kunnen komen voor toepassing van de BOR dient onder meer voldaan te zijn aan de in artikel 35d, lid 1, aanhef, en onderdeel c, van de SW opgenomen bezitseis. Deze wettelijke bepaling luidt als volgt:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder een erflater (…) verstaan een erflater die gedurende één jaar tot het overlijden (…):
(…)
c. aanmerkelijkbelanghouder was van de vermogensbestanddelen, bedoeld in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, en het lichaam waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft gedurende de in de aanhef bedoelde periode van één jaar (…) de daar bedoelde onderneming dreef of de daar bedoelde medegerechtigdheid bezat, en het in artikel 35c, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, bedoelde beleggingsvermogen niet in deze periode via een storting in het lichaam is ingebracht;
Op grond van het bepaalde in artikel 35d, lid 2, van de SW is in artikel 9, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting (hierna: de Uitvoeringsregeling) uitbreiding gegeven aan de bezitseis. Voor zover van belang luidt deze bepaling als volgt:
“1. Aan de periode van één jaar (…) bedoeld in artikel 35d, eerste lid, van de wet, is mede voldaan:
(…)
b. ingeval de erflater (…) aanmerkelijkbelanghouder is en het aanmerkelijk belang betrekking heeft op een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die een onderneming drijft die eerder voor rekening van de erflater (…) werd gedreven en welke onderneming met toepassing van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is omgezet in bedoelde vennootschap: indien de periode van aanmerkelijkbelanghouder en de periode waarin de onderneming voor rekening van de erflater (…) werd gedreven tezamen een aaneengesloten periode van ten minste één jaar (…) vormt;”