ECLI:NL:GHSHE:2018:3779

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
16/03557
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag schenkbelasting en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil over een aanslag schenkbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De inspecteur had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank van 14 juni 2016, waarin de aanslag was vastgesteld. Tijdens de zitting op 31 augustus 2018 hebben de partijen overeenstemming bereikt over de vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 86.263, vrij van recht.

Het Hof heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade. Het Hof heeft de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 aan de belanghebbende, als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep. Daarnaast is de Minister veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over dit bedrag.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in rechtsprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan. Het Hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van de belanghebbende vastgesteld op € 250,50. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03557
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2016, nummer BRE 15/2267 in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag schenkbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] en dagtekening 3 december 2013.

1.Onderzoek ter zitting

1.1.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 augustus 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] en [B] , als gemachtigden van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [C] , alsmede, namens de Inspecteur, [D] en [E] .
1.2.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 14 september 2018, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

2.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep van de Inspecteur gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, de proceskostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade;
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
  • vermindertde aanslag tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging vrij van recht van € 86.263;
  • veroordeeltde Staat (Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Minister) tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep tot een bedrag van € 500 en tot vergoeding van wettelijke rente over dat bedrag, vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de heden in het openbaar gedane uitspraak van het Hof, tot aan de dag van de algehele voldoening; en
  • veroordeeltde Minister in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 250,50.

3.Gronden

Ten aanzien van het geschil
3.1.
Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen dat de aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging vrij van recht van € 86.263.
3.2.
Ter zitting heeft de Inspecteur toegezegd dat het overeengekomene, zoals vermeld in 3.1, overeenkomstig heeft te gelden voor het in 2012 krachtens schenking door belanghebbende van [C] verkregene.
Ten aanzien van het griffierecht
3.3.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
3.4.
Belanghebbende heeft, voor het geval de redelijke termijn in hoger beroep wordt overschreden, verzocht om een vergoeding van immateriële schade. Het hoger beroepschrift van de Inspecteur is ingekomen op 2 augustus 2016. Het Hof doet heden, 14 september 2018, uitspraak. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met meer dan één maand.
3.5.
Als uitgangspunt dient een schadevergoeding ter hoogte van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden aan belanghebbende te worden toegekend. Het Hof ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het Hof zal de Minister derhalve veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep heeft geleden tot een bedrag van € 500.
3.6.
Het Hof zal voorts, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016, zaaknummer 14/05747, ECLI:NL:HR:2016:315, de Minister veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding van € 500, vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de uitspraak heden in het openbaar van het Hof, tot aan de dag van algehele voldoening.
Ten aanzien van de proceskosten
3.7.
Nu aan belanghebbende een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, acht het Hof termen aanwezig de Minister te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten
x€ 501 (waarde per punt)
x0,25 (factor gewicht van de zaak) is € 250,50.
Slot
3.8.
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, B.F.A. van Huijgevoort en L.B.M. Klein Tank, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 september 2018.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 september 2018
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.