ECLI:NL:GHSHE:2018:4

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
200.173.930_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar blijvende ongeschiktheid van een paard als sportpaard

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de vraag of een paard blijvend ongeschikt is als sportpaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing, heeft hoger beroep ingesteld tegen Hippo Zorg B.V., vertegenwoordigd door mr. J. van Zinnicq Bergmann. De zaak is een vervolg op een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 3 juni 2015 werd gewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 4 april 2017 vastgesteld dat deskundige voorlichting noodzakelijk is om de vraagpunten te beantwoorden die in dat arrest zijn genoemd. Partijen hebben voorgesteld om dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan als deskundige te benoemen, wat het hof heeft overgenomen. De deskundige zal zich richten op de aandoening spinale ataxie en de impact daarvan op de geschiktheid van het paard als sportpaard. Het hof heeft een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de vraag of de aandoening al aanwezig was vóór de acceptatie van de verzekering en of deze de prestaties van het paard heeft beïnvloed. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek door beide partijen gedeeld zullen worden. De zaak is verwezen naar de rol in afwachting van het deskundigenbericht, waarna verdere beslissingen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.930/01
arrest van 2 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
Hippo Zorg B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 april 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch onder zaaknummer C/01/280202/HA ZA 14-463 gewezen vonnis van 3 juni 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 april 2017;
  • akte tot depot van [appellant] ;
  • akte uitlaten tussenarrest van [appellant] ;
  • akte na interlocutoir van Hippo Zorg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

5.De verdere beoordeling

5.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beslist dat het hof deskundige voorlichting nodig heeft ten aanzien van de in dat tussenarrest genoemde vraagpunten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop bij akte te reageren.
5.2
Partijen hebben eensluidend voorgesteld om als dierenarts-deskundige te benoemen dr. [voorgestelde deskundige] , verbonden aan de Faculteit Diergeneeskunde, afdeling inwendige ziekten van het paard, van de Universiteit van Utrecht. Het hof zal dit voorstel overnemen. Gelet hierop acht het hof het niet noodzakelijk de door [appellant] voorgestelde vragen met betrekking tot de professionele achtergrond van deze deskundige te stellen.
5.3.1
Gelet op het feit dat het paard inmiddels is geëuthanaseerd, vervalt de mogelijkheid (zie slotzin van 3.11 van het tussenarrest) om een onderzoek naar het paard zelf te verrichten.
[appellant] heeft in zijn akte een groot aantal vragen aan de deskundige voorgesteld. Hippo Zorg heeft ten aanzien van een aantal van deze vragen gemotiveerd bezwaar gemaakt en voorts aangevoerd dat de vraagstelling van [appellant] allerminst adequaat is.
Gelet daarop en met name op de in het tussenarrest vermelde vraagpunten zal het hof de volgende vragen aan de deskundige stellen:
a. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de aandoening “spinale ataxie” valt onder de noemer “ziekte, ongeval en kreupelheid” in artikel 1 van de algemene voorwaarden. Kunt u vanuit uw deskundigheid zienswijzen, argumenten en/of oordelen aandragen die het hof behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording van deze vraag?
Er van uitgaande dat het paard bekend was met spinale ataxie, heeft deze aandoening tot gevolg gehad dat het paard daardoor blijvend ongeschikt was om als sportpaard te fungeren? Kunt u, bij een bevestigende beantwoording van deze vraag, aangeven of dit om een volledige ongeschiktheid ging? Kunt u daarbij tevens aangeven wat u in deze omstandigheden verstaat onder “sportpaard” (en op welk niveau van sportbeoefening uw antwoord ziet) en of dit een gebruikelijke invulling van dit begrip is.
Er opnieuw van uitgaande dat het paard bekend was met spinale ataxie, was deze spinale ataxie al aanwezig vóór de acceptatie van de verzekering op 19 februari 2013? Valt dit af te leiden uit gegevens op de factuur en op het bijgevoegde “Behandelformulier voor paarden” d.d. 11 februari 2013 van dierenarts [dierenarts 2] ?
Zijn de op voornoemd behandelformulier voorkomende klachten van het paard mogelijk uitsluitend een gevolg van overbelasting bij de training en is de daarop aangegeven behandeling van het paard aan te merken als “het gebruikelijke sportmanagement”?
Kunnen de medicijnen en de overige behandeling van de klachten van het paard op 11 februari 2013 tot gevolg hebben gehad dat de klachten van het paard tijdelijk werden gemaskeerd en dat de prestaties van het paard in positieve zin werden beïnvloed? Zo ja: hoelang duurde deze positieve beïnvloeding?
In de diverse in het dossier aanwezige rapporten van dierenartsen is ook sprake van bekkenscheefstand en/of kreupelheid. Vallen deze klachten/diagnoses samen met de aandoening “spinale ataxie”?
Het hof dient, onder omstandigheden, de vraag te beantwoorden of [appellant] behoorde te begrijpen dat de klachten van het paard, genoemd in voornoemd behandelformulier, en de daarbij genoemde behandeling van die klachten van belang waren voor de verzekeraar in verband met de vraag of en onder welke voorwaarden Hippo Zorg de verzekering wilde afsluiten. Kunt u vanuit uw deskundigheid zienswijzen, argumenten en/of oordelen aandragen die het hof behulpzaam kunnen zijn bij de beantwoording van deze vraag?
Heeft u nog opmerkingen die voor de beoordeling van de vraagpunten in deze zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.3.2
Het hof verzoekt de deskundige voor de beantwoording van deze vragen alle ter zake doende rapporten, die zich in het dossier bevinden, in haar oordeel te betrekken. Indien de deskundige daarbij voorts acht wil slaan op het door [appellant] bij de griffie van dit hof gedeponeerde beeldmateriaal van het paard van 31 januari 2017, dient de deskundige te motiveren waarom dit jaren later vastgelegde beeldmateriaal van belang is voor het oordeel in deze zaak.
Het hof verzoekt de deskundige de antwoorden behoorlijk - en ook voor leken begrijpelijk - te motiveren.
5.4
[appellant] heeft voorts verzocht een tweede deskundige te benoemen om de waarde van het paard op diverse tijdstippen te schatten. Het hof zal niet overgaan tot het benoemen van een dergelijke deskundige, nu thans nog niet duidelijk is of deze benoeming zin heeft. Voorts heeft het hof in het tussenarrest niet geoordeeld dat het hof (thans) behoefte heeft aan een deskundig oordeel op dit punt.
5.5
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 5.3.1 van dit arrest geformuleerde vragen;
6.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
Mw. Prof. dr. M.M. Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan,
Faculteit Diergeneeskunde;
Universiteit van Utrecht,
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats] ,
telefoon: [telefoonnummer] ,
fax: [faxnummer] ;
6.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
6.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
6.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 907,50, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 907,50, derhalve € 453,75, zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien haar kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
6.6.
benoemt mr. W.J.J. Beurskens tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van 3 april 2018 in afwachting van het deskundigenbericht;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] ;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, W.J.J. Beurskens en T. Rothuizen-van Dijk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 januari 2018.
griffier rolraadsheer