6.15.Het hof houdt daarbij rekening met de volgende omstandigheden:
Duur en omvang van de arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst heeft ruim 16 jaar geduurd. [appellant] was sinds 16 april 1998 werkzaam bij [geïntimeerde] ; zijn laatst genoten inkomen bedroeg op basis van 28 werkuren per week € 1.142,85 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
Leeftijd[appellant] was ten tijde van (de ingangsdatum van) de opzegging 60 jaar;
Ziekte van [appellant]
was ziek ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, daarmee zal het hof rekening houden. Dat sprake is van causaal verband tussen de ziekte van [appellant] en het gedrag van de vennoten van [geïntimeerde] acht het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt. [appellant] rept in eerste aanleg slechts van één incident waarbij hij een “dronkenlap tevens druggebruiker” terecht uit het café had verwijderd en waarbij vennoot [geïntimeerde 3] het achteraf zou hebben opgenomen voor betrokkene. [geïntimeerde] heeft dit incident gemotiveerd betwist stellende dat het daarbij ging om iemand die een relatie heeft met de ex-vriendin van [appellant] .
[appellant] heeft verder onvoldoende geconcretiseerd welke gedragingen van de werkgever zouden hebben geleid tot het ziekteverzuim. Bij gebrek aan die onderbouwing acht het hof de door [appellant] slechts gedeeltelijk overgelegde rapportage van psychiater drs. [psychiater 1] , en de rapportage van psycholoog i.o. [psycholoog] en psychiater [psychiater 2] , die enkel op basis van door [appellant] verstrekte informatie tot stand zijn gekomen, onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van slecht werkgeverschap of ziekteveroorzakend gedrag aan de zijde van [geïntimeerde] . De gebrekkige onderbouwing door [appellant] van dit laatste punt klemt temeer waar volgens zijn rapport drs. [psychiater 1] vermoedt dat [appellant] reeds vanaf de adolescentie een ernstige dysthymie heeft en sprake zou kunnen zijn van een cyclothiem beeld. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] van deze (mogelijke) stoornissen op de hoogte was en dat zij daarmee rekening had dienen te houden in de bejegening van [appellant] . Grief IV faalt in dat opzicht.
Financiële gevolgen van de opzegging voor [appellant]
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [appellant] vanaf 3 maart 2014 in aanmerking kwam voor een Ziektewetuitkering van 70% van het bruto-dagloon van € 57,12. Tevens is overgelegd een beslissing van het UWV d.d. 20 mei 2014 waarin wordt aangegeven dat de Ziektewetuitkering stopt vanaf 21 juni 2014 omdat hij na beoordeling d.d. 20 mei 2014 25% arbeidsongeschikt wordt geacht. Vervolgens ontving [appellant] een WW-uitkering van 75% van het dagloon ad € 56,91 met een toeslag van circa € 13,-- per dag over de periode van 23 juni 2014 tot 3 november 2015, vervolgens ontving [appellant] een Ziektewet-uitkering tot 24 maart 2016. Daarna ontving [appellant] weer een WW-uitkering.
Het hof houdt rekening met de gevorderde leeftijd van [appellant] en het feit dat hij ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt was. Gelet op beide omstandigheden acht het hof het arbeidsperspectief voor [appellant] ten tijde van de opzegging en het einde van de arbeidsovereenkomst niet gunstig. Daarbij betrekt het hof dat in de bediening in de horeca veelal aan jonge krachten de voorkeur wordt gegeven. Dat sprake is van (te verwachten) inkomensachteruitgang als gevolg van de opzegging is met voldoende zekerheid komen vast te staan.
Omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven
De opzegging ligt in de risicosfeer van [geïntimeerde] . Daarbij betrekt het hof dat feitelijk sprake is van een kleine onderneming van de vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] en dat, zoals uit de in het kader van de UWV-procedure overgelegde financiële gegevens -ook aldus het UWV- voldoende blijkt, de financiële situatie het niet toeliet om personeel in dienst te nemen/te houden.
[appellant] heeft zijn stellingen dat hij is “afgedankt” door [geïntimeerde] en dat over [appellant] zou zijn geroddeld door een van de vennoten niet voldoende onderbouwd.
Tenslotte staat vast dat de verhouding tussen partijen vanaf de opzegging van de arbeidsovereenkomst tot de datum waartegen is opgezegd is geëscaleerd.
Bij de opzeggingsbrief van 8 november 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] vrijgesteld van werkzaamheden of het aanvangen van een herintredingstraject en naast de loondoorbetaling tot 1 maart 2014 een ontslagvergoeding aangeboden van 3 maanden, met de mededeling aan [appellant] om uiterlijk op 16 november 2013 te reageren op dit aanbod. Nadien heeft [geïntimeerde] op 9 december 2013 een e-mail verzonden aan de advocaat van [appellant] met als bijlage een brief met als bestandsnaam “ontslag staande voet.rtf”, waarin [geïntimeerde] [appellant] een aantal concrete verwijten maakt en haar aanbod terzake de ontslagvergoeding, ook in verband met het uitblijven van enige reactie van [appellant] , intrekt. [geïntimeerde] is gestopt met loondoorbetaling. Bij kort gedingvonnis van 20 maart 2014 is de vordering tot loondoorbetaling van [appellant] over de periode van 1 december 2013 tot 1 maart 2014 toegewezen, te vermeerderen met 15% wettelijke verhoging en wettelijke rente. Hoewel vaststaat dat [geïntimeerde] aanvankelijk haar verplichting tot loondoorbetaling niet is nagekomen, heeft [appellant] uiteindelijk het loon met wettelijke verhoging en wettelijke rente ontvangen, zij het na het starten van dit kort geding.
Re-integratie traject
Er is niet gebleken dat [geïntimeerde] haar wettelijke verplichtingen met betrekking tot re-integratie van [appellant] niet is nagekomen. Er is evenmin gebleken dat de voortdurende arbeidsongeschiktheid tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst en kort daarna te wijten is aan [geïntimeerde] .