ECLI:NL:GHSHE:2018:42

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
200.220.360_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep in onteigeningszaak met appelverbod en doorbrekingsgronden

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin vervroegde onteigening is uitgesproken ten behoeve van de Provincie Limburg. Het hof heeft op 2 januari 2018 geoordeeld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen het vonnis van vervroegde onteigening, enkel cassatie. [Appellant] had aangevoerd dat er sprake was van schending van fundamentele rechtsbeginselen, wat volgens hem grond zou moeten zijn voor doorbreking van het appelverbod. Het hof heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat in gevallen waar geen algeheel rechtsmiddelenverbod geldt, maar enkel het hoger beroep is uitgesloten, het de appelrechter niet vrijstaat om een partij ontvankelijk te achten in het hoger beroep. Het hof heeft geconcludeerd dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep en heeft hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.220.360/01
arrest van 2 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
tegen
Provincie Limburg,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: de Provincie,
advocaat: mr. B.S. ten Kate te Arnhem,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 5 september 2017 in het hoger beroep van het – onder zaaknummer C/03/224252/HA ZA 16-461 – tussen de Provincie en [appellant] en een tussenkomende partij gewezen vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 8 februari 2017.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 mei 2017;
  • de rolbeslissing van 5 september 2017;
  • de akte houdende nadere toelichting hoger beroep resp. correctie van eis van [appellant] ;
  • de antwoordakte van de Provincie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemde rolbeslissing van 5 september 2017 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
2.2.
In zijn akte gaat [appellant] allereerst in op de rolbeslissingen die na de introductie van de zaak in hoger beroep zijn genomen en de weigering van de rolraadsheer om op die beslissingen terug te komen. Hij concludeert in dit verband dat de op de eerstdienende dag genomen beslissing dat [appellant] grieven mocht nemen nimmer had mogen worden teruggedraaid omdat dit niet of onvoldoende gemotiveerd is en omdat het aan de Provincie was om in incident te eisen dat [appellant] niet ontvankelijk zou worden verklaard. Bovendien was er volgens [appellant] alle reden om een comparitie na aanbrengen te bepalen, zoals door hem was gevraagd.
Daarnaast stelt [appellant] in zijn akte dat hij ondanks het appelverbod in hoger beroep is gegaan vanwege schending van fundamentele rechtsbeginselen door de rechtbank Limburg en dat hem de mogelijkheid wordt onthouden om het hoger beroep goed te motiveren door van hem te eisen dat hij, in plaats van de memorie van grieven, een akte neemt.
Verder corrigeert hij een fout in het petitum van de appeldagvaarding en motiveert hij waarom er in zijn visie sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen tijdens de procedure voor de rechtbank in de periode voordat het vonnis van vervroegde onteigening is uitgesproken. [appellant] stelt dat deze schending doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt.
2.3.
In reactie op de akte van [appellant] licht de Provincie toe dat de rechtbank, ondanks een daartoe strekkend verzoek van [appellant] , de onteigeningsprocedure vanwege dit hoger beroep niet heeft geschorst, dat de descente heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2017, dat het vonnis op 5 september 2017 is ingeschreven in de kadastrale registers en dat de Provincie hierdoor eigenaar is geworden van de onteigende gronden. Volgens de Provincie zijn deze gronden krachtens een vonnis van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2017 ook al door haar in bezit genomen.
Verder betoogt de Provincie primair dat de leer van doorbreking van het appelverbod alleen geld voor gevallen waarin geen enkel gewoon rechtsmiddel openstaat, hetgeen hier niet aan de orde is, en subsidiair dat geen sprake is van schending van enig fundamenteel rechtsbeginsel.
2.4.
Het hof stelt voorop dat de ontvankelijkheid van een hoger beroep van openbare orde is en daarom ambtshalve moet worden beoordeeld. Op grond van artikel 2.8 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven stelt het hof deze ontvankelijkheidsvraag al aan de orde voordat partijen hun memories nemen. Waarom [appellant] niet goed in staat zou zijn de door hem gestelde doorbreking van het appelverbod wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen te motiveren door van hem te eisen dat hij, in plaats van de memorie van grieven een akte neemt, is het hof niet duidelijk geworden. In ieder geval blijkt uit de inhoud van zijn akte niet dat [appellant] bij het naar voren brengen van zijn standpunt daadwerkelijk is belemmerd door deze beslissing van de rolraadsheer. Gelet hierop, onderschrijft het hof de door de rolraadsheer in deze zaak genomen beslissingen en ziet het geen grond deze te heroverwegen.
2.5.
In verband met de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het hof als volgt. Het hoger beroep richt zich tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017, waarbij op de voet van artikel 54i van de Onteigeningswet (Ow) de vervroegde onteigening is uitgesproken ten name en ten behoeve van de Provincie van de in het dictum aangeduide gronden. Tevens is in dat vonnis onder meer een voorschot bepaald op de schadeloosstelling en zijn deskundigen benoemd die de schadeloosstelling moeten begroten. Op grond van het bepaalde in artikel 54l lid 1 juncto artikel 52 Ow staat tegen dit vonnis van vervroegde onteigening enkel het rechtsmiddel open van beroep in cassatie. Hoger beroep staat niet open.
2.6.
De vraag die thans moet worden beantwoord is of in het geval dat tegen een vonnis wel cassatie open staat, maar geen hoger beroep, er grond is voor doorbreking van het appelverbod wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen zoals door [appellant] bepleit. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in een geval als het onderhavige, waarin geen algeheel rechtsmiddelenverbod geldt, maar slechts het hoger beroep is uitgesloten, dat het de appelrechter niet vrij staat om, onder verwijzing naar een van de doorbrekingsgronden, een partij ontvankelijk te achten in het door haar ingestelde hoger beroep (vgl. o.a. HR 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:112 en HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4896, NJ 2013/351).
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal hij worden veroordeeld in de proceskosten.

3.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 februari 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 716,-- aan griffierecht en op € 894,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, A.J. Henzen en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 januari 2018.
griffier rolraadsheer