In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) met ingang van 20 april 2018. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. S.C.H. Poelman, hebben in hoger beroep verzocht om deze beschikking te vernietigen. De GI heeft verzocht het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2018 zijn de ouders, de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI gehoord.
De ouders hebben aangevoerd dat er op dat moment geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen is en dat hun thuissituatie inmiddels is verbeterd. De Raad voor de Kinderbescherming handhaaft zijn verzoek tot ondertoezichtstelling, terwijl de GI aangeeft dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie, maar dat de ouders niet willen samenwerken. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en concludeert dat niet is aangetoond dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling vanaf 8 november 2018, en wijst het verzoek van de Raad af, terwijl de eerdere ondertoezichtstelling van 20 april 2018 tot 8 november 2018 wordt bekrachtigd.