Met de tweede grief komt [appellante] op tegen de afwijzing van haar vordering jegens [geïntimeerde 2] (als leverancier van de keuken).
De grondslag van de vordering van [appellante] op [geïntimeerde 2] is wanprestatie. Een van de vereisten voor een geslaagd beroep op wanprestatie is dat er een overeenkomst bestaat tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] .
[geïntimeerde 2] heeft als verweer gevoerd dat niet [appellante] maar [de vennootschap 3] haar contractspartij was.
Bij de beantwoording van de vraag wie partij was bij de overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (vgl HR 11 maart 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC1877, NJ 1977/521 Kribbebijter). [geïntimeerde 2] heeft ter verduidelijking van haar stelling dat [de vennootschap 3] de contractspartij is een afschrift van de koopovereenkomst overgelegd waarin [de vennootschap 3] als koper is vermeld en [geïntimeerde 2] heeft onweersproken gesteld dat [de vennootschap 3] ook de factuur heeft betaald.
[appellante] voert daartegen aan dat de bedoeling van partijen was dat zij de keuken zou kopen. Ter onderbouwing daarvan heeft [appellante] een verklaring van de heer [voormalig directeur] d.d. 16 november 2011, voormalig directeur van [geïntimeerde 2] in het geding gebracht (productie 1 bij inleidende dagvaarding). Hij verklaart dat [geïntimeerde 2] ‘in opdracht van mevrouw [appellante] een keuken heeft geleverd’. De koopovereenkomst is op naam van [de vennootschap 3] gezet omdat [de vennootschap 3] hypotheekverstrekker was en vanuit het bouwdepot de keuken heeft betaald, aldus [appellante] .
Gelet op de schriftelijke koopovereenkomst met daarop de naam en de handtekening van [de vennootschap 3] , alsmede het gegeven dat [de vennootschap 3] de keuken heeft betaald, heeft [appellante] haar stelling dat zij niettemin partij was bij de koopovereenkomst onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de betaling is voldaan uit het bouwdepot en waarom het nodig was om de koopovereenkomst op een andere naam te stellen dan die van [appellante] . Die stellingen passeert het hof derhalve als onvoldoende onderbouwd. Gelet op de wel overgelegde stukken mocht [geïntimeerde 2] [de vennootschap 3] als haar contractspartij beschouwen. Dat [voormalig directeur] schrijft dat de keuken in opdracht van [appellante] is geplaatst kan worden verklaard uit het feit dat zij mogelijk bij de koop en/of levering aanwezig was, maar doet onvoldoende af aan het voorgaande.
Aan (verdere) bewijslevering op dit punt komt het hof dan ook niet toe, te meer nu in hoger beroep ook geen bewijsaanbod op dit punt is gedaan.
De conclusie uit het voorgaande is dat onvoldoende vaststaat dat [appellante] partij is bij de koop van de keuken. Bij het ontbreken van een overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] , komt [appellante] geen geslaagd beroep toe op wanprestatie uit hoofde van die overeenkomst. Daarmee faalt ook grief 2.