In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 augustus 2015. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, die betrekking hadden op seksueel binnendringen bij minderjarigen. De feiten waren gepleegd tegen een slachtoffer dat jonger was dan zestien jaar in de periode van 10 augustus 2013 tot en met 4 maart 2014, en tegen een ander slachtoffer dat jonger was dan twaalf jaar in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 9 augustus 2013.
De rechtbank had de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen. De officier van justitie ging tegen deze vrijspraak in beroep. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg, evenals de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting heroverwogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft zich verenigd met de overwegingen van de rechtbank en heeft het vonnis bevestigd. De beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.