ECLI:NL:GHSHE:2019:1254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
200.251.821_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind en de uithuisplaatsing bij de vader zijn vastgesteld. De moeder, die het gezag over het kind heeft, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen. De moeder stelt dat er geen ernstige bedreiging is voor de ontwikkeling van het kind en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is. De vader verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen over de opvoedsituatie bij zowel de moeder als de vader, en concludeert dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 april 2019
Zaaknummer : 200.251.821/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/338218 / JE RK 18-1342
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hollman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Gerrand,
en
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] , mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2018, gewezen onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2018, heeft de moeder, kort samengevat, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep te beëindigen, althans te beperken tot zes maanden;
- de uithuisplaatsing bij de vader met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep te beëindigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2019, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dat hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hollman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, vertegenwoordigd door mr. Gerrand;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] met ingang van 4 oktober 2018 tot 4 oktober 2019 onder toezicht gesteld van de GI en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] met ingang van 4 oktober 2018 voor de duur van zes maanden, zijnde tot 4 april 2019, uit huis te plaatsen bij de vader.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. [minderjarige] wordt niet ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd en de uithuisplaatsing is niet noodzakelijk. Het gaat over het algemeen goed met [minderjarige] . Er zijn slechts enkele problemen op school over het niveau van zijn functioneren. De moeder betwist dat haar opvoedsituatie tekortschiet en hetgeen daarover in het raadsrapport is geschreven. De moeder handelt in het belang van [minderjarige] en zij kan hem wel degelijk rust en stabiliteit bieden. Zij is niet impulsief. De moeder woont, na een korte periode bij haar moeder te hebben gewoond, (weer) samen met haar nieuwe partner. Zij hebben samen dochter [dochter] . Dat [minderjarige] een week school heeft gemist was een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar de moeder heeft [minderjarige] niet bewust weggehouden van school. De moeder zou [minderjarige] ook niet onverwacht weghalen bij de vader. Er is altijd overleg tussen de ouders geweest. Verder staat de moeder open voor hulpverlening. In het raadsrapport is de stabiele situatie aan de zijde van de moeder onderbelicht gebleven, terwijl de situatie bij de vader onvoldoende is onderzocht. De moeder maakt zich zorgen over die situatie vanwege de persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek van de vader. In het verleden is er sprake geweest van huiselijk geweld waarvoor de vader twee keer is veroordeeld.
Ter zitting heeft de moeder nog benadrukt dat zij zich buitengesloten voelt en meer betrokken wil worden bij [minderjarige] .
3.5.
De raad voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Er bestaan wel degelijk zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, maar ook bij de vader. De ondertoezichtstelling is er juist om tegemoet te komen aan wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft structuur nodig. Een externe plaatsing zou het meest duidelijk zijn, maar een plaatsing bij de vader sluit het meest aan bij de praktijk, ook gelet op school. De ouders hebben lange tijd wel goed kunnen samenwerken, maar op dit moment is het moeilijk om afspraken te maken. Dat zou ook kunnen komen door de spanningen die de gerechtelijke procedures met zich brengen.
3.6.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort gezegd - het volgende aan. Er staan geen onjuistheden in het rapport van de raad. De vader staat achter de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De moeder is destijds verhuisd naar [plaats 1] met [minderjarige] . Zij wilde dat hij daar naar school zou gaan maar toen dat niet lukte is [minderjarige] weer in [plaats 2] naar school gegaan. Sindsdien verblijft [minderjarige] bij de vader en slechts bij de moeder wanneer zij tijd en geld heeft. De vader probeert de moeder tevergeefs meer te betrekken bij [minderjarige] . De moeder is wisselvallig in haar uitlatingen en gedragingen, ziet niet welk effect dat op [minderjarige] heeft. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig. De vader vindt het vreemd dat de moeder nu ineens zorgen uit over zijn problemen, terwijl de moeder er zelf voor heeft gekozen dat [minderjarige] bij hem woont. Het gaat goed met [minderjarige] . De vader werkt mee met de hulpverlening en volgt adviezen op. Het toezicht vanuit de reclassering van de vader eindigt in mei 2019.
3.7.
De GI heeft ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Er was hulpverlening (opvoedondersteuning en persoonlijke ondersteuning) uitgezet, maar er is sinds september 2018 geen contact meer geweest tussen de moeder en de gezinsvoogd. De moeder is niet goed te bereiken en de gezinsvoogd kampt met ziekte. De gezinsvoogd zou graag meer zicht willen hebben op de opvoedsituatie van de moeder. Met [minderjarige] gaat het niet zo goed. Hij heeft gedragsproblemen en hij is overgeplaatst naar speciaal basisonderwijs. De omgang met de moeder loopt niet zoals afgesproken. De ene keer wordt [minderjarige] wel opgehaald en de andere keer niet. Het is belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt met de moeder.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat voldaan is aan de hierboven genoemde wettelijke criteria.
Er bestaan ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] laat gedragsproblemen zien en loopt achter in zijn ontwikkeling. [minderjarige] is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld. Er zijn zorgen over de continuïteit en stabiliteit van de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder heeft inconsistent gedrag laten zien en dat heeft onder meer gezorgd voor onduidelijkheid over het woonperspectief van [minderjarige] . De moeder lijkt zich onvoldoende het belang van duidelijkheid en continuïteit voor [minderjarige] te realiseren. Verder slagen de ouders er onvoldoende in om blijvend de samenwerking te vinden als het om het maken van afspraken over (de zorgregeling met betrekking tot) [minderjarige] gaat. Het is noodzakelijk dat de GI hierin de regie neemt en de aansluiting met de ouders, met name met de moeder, zoekt. Het hof acht een ondertoezichtstelling dan ook noodzakelijk en ziet geen aanleiding om de duur hiervan te bekorten.
Ook de uithuisplaatsing acht het hof noodzakelijk. De moeder kan [minderjarige] op dit moment niet bieden wat hij nodig heeft. [minderjarige] verblijft daarom al geruime tijd bij de vader, waar hij de nodige duidelijkheid en stabiliteit ervaart. Die situatie moet op dit moment worden gecontinueerd en mag niet afhankelijk zijn van de instemming van de moeder. Een dergelijk verblijf geschiedt ingevolge artikel 1:265a BW noodzakelijkerwijs met een machtiging tot uithuisplaatsing. Er zijn weliswaar zorgen over vader, maar die worden goed gemonitord en de vader accepteert alle hulpverlening.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven en C.N.M. Antens en A.J. van de Rakt en is op 4 april 2019 in het openbaar uitgesproken door mr. C.N.M. Antens in tegenwoordigheid van de griffier.