ECLI:NL:GHSHE:2019:1652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
200.240.446_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en financiële belangen van de rechthebbende

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een bewind is ingesteld over zijn goederen. De rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Wouters, verzoekt het hof om de beschikking van 12 april 2018 te vernietigen. De rechtbank had eerder op 23 november 2017 een provisioneel bewind ingesteld, dat op 12 april 2018 werd opgeheven en vervangen door een definitief bewind, gebaseerd op de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende betwist dat hij niet in staat is zijn financiële belangen te behartigen en voert aan dat er geen medische gronden zijn voor het bewind. Hij stelt dat hij in staat is om zijn eigen financiële zaken te regelen en dat eerdere beslissingen van de rechtbank onterecht zijn.

De bewindvoerder, mr. M.W. Veldhuijsen, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat er sprake is van inadequate financiële beslissingen door de rechthebbende, die heeft geleid tot hoge schulden en een onduidelijke financiële situatie. De dochters van de rechthebbende hebben ook hun zorgen geuit over de geestelijke gezondheid van hun vader en de veranderingen in zijn gedrag. Het hof heeft de medische rapportages en de verklaringen van de betrokkenen in overweging genomen en komt tot de conclusie dat er voldoende redenen zijn om het bewind te handhaven. Het hof oordeelt dat de rechthebbende niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, en bevestigt de beschikking van de rechtbank.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bekrachtigd, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Deze uitspraak is gedaan op 2 mei 2019, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 mei 2019
Zaaknummer: 200.240.446/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6453241 OV 17-11508
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. R. Wouters,
als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de echtgenote],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de echtgenote van de rechthebbende,
[dochter 1],
wonende te
[woonplaats] ,
hierna te noemen: een dochter van de rechthebbende,
[dochter 2] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: een dochter van de rechthebbende,
[de vennootschap],
in hoedanigheid van bewindvoerder over de
(toekomstige) goederen van de rechthebbende,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. M.W. Veldhuijsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2018, heeft de rechthebbende verzocht de hiervoor genoemde beschikking te vernietigen en de beslissing van de rechtbank om het bij beschikking van 23 november 2017 ingestelde provisioneel bewind in stand te houden en de overige beslissingen te vernietigen en alle verzoeken in eerste aanleg af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 18 juli 2018 een verweerschrift, met productie, ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Wouters;
  • de echtgenote van de rechthebbende;
  • beide dochters van de rechthebbende;
  • de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , bijgestaan door mr. Veldhuijsen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Veldhuijsen een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het inleidende verzoek tot ondercuratelestelling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 23 november 2017 en 15 maart 2018;
  • de brief van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2019 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de bewindvoerder van 8 maart 2019 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de rechthebbende van 8 maart 2019 met bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 23 november 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, kort samengevat en voor zover hier van belang, [de vennootschap] benoemd tot provisioneel bewindvoerder over de rechthebbende.
3.2.
Bij de bestreden beschikking van 12 april 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, het bij beschikking van 23 november 2017 ingestelde provisionele bewind opgeheven en met ingang van de datum van die beschikking een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, verstaan dat het bewind is ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand en [de vennootschap] tot bewindvoerder benoemd. Ook is de beloning van de bewindvoerder vastgesteld. Tot slot is bepaald dat de uitspraak dient te worden gepubliceerd in de Staatscourant en dient te worden ingeschreven in het openbare Centraal Curatele- en bewindregister.
3.3.
De rechthebbende kan zich met de beslissing van 12 april 2018 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De rechthebbende kan zijn eigen financiële zaken behartigen. Uit de onderzoeken die zijn gedaan blijkt niet van een lichamelijk of geestelijk gebrek. Er was een vermoeden van Frontotemoprale dementie (ftd), maar uit de PET-scan is gebleken dat hiervoor geen aanwijzingen bestaan. Uit het vervolgonderzoek kwam ‘een onbegrepen neuropsychiatrisch beeld’ naar voren. Er was echter geen reden voor nader onderzoek. De gevonden C9orf-mutatie hoeft niet te leiden tot ftd. De rechthebbende betwist dat zijn gedrag zou zijn veranderd en dat hij onvoldoende inzicht zou hebben in zijn financiële beleid. Hij had eerder moeten ingrijpen met betrekking tot de creditcardoverschrijvingen. Het aanvragen van een hypotheek was een goede beslissing. De schulden hadden daarin kunnen worden ondergebracht en de maandelijkse lasten zouden lager zijn. Ook had de praktijk daarmee kunnen worden verbouwd naar appartementen die verhuurd zouden kunnen worden. Daarmee hadden, naast de huidige inkomsten, nieuwe inkomsten gegenereerd kunnen worden. De bewindvoerder schetst opzettelijk een negatief beeld om nieuwe klanten te werven en de rechtbank beloont de bewindvoerder hiervoor.
3.5.
In het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, voert de bewindvoerder - kort samengevat - het volgende aan. De rechthebbende heeft inadequate investeringen in een onbekend buitenlands fonds gedaan en er was sprake van onverklaarbare afschrijvingen van zijn creditcard. Er zijn hoge schulden ontstaan aan de bank en aan de belastingdienst. De bewindvoerder moet en wil een jaarrekening 2017 opstellen om een herfinanciering te krijgen en afspraken te maken met o.a. de belastingdienst over de openstaande schuld. De rechthebbende weigert hiervoor de noodzakelijke stukken aan te leveren. De hypothecaire lening die de rechthebbende eerder zelf in het kader van een herfinanciering van plan was af te sluiten was ontoereikend. Inmiddels is er beslag op de woning gelegd en wordt gesproken over een openbare verkoop. De rechthebbende geeft geen blijk van inzicht in zijn financiële situatie. Uit de overgelegde medische rapportages blijkt verder in ieder geval dat er sprake is van een neuropsychiatrisch beeld dat past bij fdt en dat er sprake is van veel psychosociale problematiek en dat verdere diagnostiek wordt geadviseerd. Een psychiatrische ziekte is niet noodzakelijk voor een beschermingsbewind.
3.6.
De dochters van de rechthebbende hebben ter zitting het volgende aangevoerd. De dochters maken zich ernstige zorgen over de (geestelijke) gezondheid van hun vader. Er is sprake van onverklaarbare en onverantwoorde handelingen, zowel op financieel gebied als op andere vlakken. Zij herkennen hun vader niet in het nemen van financiële risico’s.
Ook stuurt hij bijvoorbeeld vreemde e-mails en hij slaapt in de schuur. Zijn rijbewijs is inmiddels ingevorderd op neurologische gronden. De dochters vermoeden dat de gedragingen van de vader het gevolg zijn van fdt. De rechthebbende trekt zich terug en het wordt steeds moeilijker om contact met hem te krijgen. Hij overziet de (financiële) situatie niet en hij levert niet de benodigde stukken aan.
3.7.
De echtgenote van de rechthebbende herkent zich volledig in wat de dochters hebben verklaard ter zitting.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan ingevolge lid 3 eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:431 lid 1 BW en dat een beschermingsmaatregel ten behoeve van de financiële belangen van de rechthebbende noodzakelijk is.
Het hof voegt daar nog aan toe dat voor het instellen van bewind geen vereiste is dat een psychiatrische stoornis wordt vastgesteld. Er dient sprake te zijn van een lichamelijke of geestelijke toestand als gevolg waarvan de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke zelf behoorlijk te waarnemen. Het hof is uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat daarvan sprake is. Uit het laatste medische verslag, dat dateert van na de PET-scan, blijkt een neuro psychiatrisch beeld passend bij fronto-temporale dementie en veel psychosociale problematiek. Daarbij past een beleid van diagnostische opname met als doel observatie en onderzoek van sociale cognitie en persoonlijkheid. Een dergelijke opname heeft echter tot op heden niet plaatsgevonden. De rechthebbende heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er op korte termijn een nader psychologisch onderzoek zal volgen.
Gelet op de medische bevindingen tot nu toe, de door de dochters genoemde en door de echtgenote bevestigde gedragsveranderingen van de rechthebbende, zijn handelingen op financieel gebied en de bevindingen van de bewindvoerder in onderlinge samenhang bezien acht het hof een beschermingsmaatregel ten behoeve van de vermogensrechtelijke belangen van betrokkene noodzakelijk. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd. Daarbij merkt het hof nog op dat gelet op de ernst van de inmiddels gerezen problematiek niet uitgesloten is dat de maatregel van beschermingsbewind onvoldoende zal blijken en een zwaardere maatregel mogelijk is aangewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 april 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.A.R.M. van Leuven en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.