ECLI:NL:GHSHE:2019:1705

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.250.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in kort geding tot ontruiming huurwoning met betrekking tot appellant en Stichting Woonpunt

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident in kort geding tot ontruiming van een huurwoning. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. McKernan, had een vordering ingediend tegen Stichting Woonpunt, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.H. van Wezel. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 9 november 2018 een vonnis in kort geding had gewezen. De appellant had zijn woning op 6 december 2018 moeten ontruimen en stelde dat hij geen andere woning kon vinden, wat leidde tot zijn inschrijving bij de daklozenopvang. Hij vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en toegang tot de woning.

Het hof oordeelde dat de appellant geen belang meer had bij zijn vordering, aangezien de woning al ontruimd was. De vordering werd afgewezen, ook al zou de woning niet ontruimd zijn, omdat er geen sprake was van misbruik van recht of nieuwe omstandigheden die een heroverweging rechtvaardigden. De appellant had niet voldoende onderbouwd dat het vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. Het hof hield de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak, die op 22 mei 2019 zou plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.250.871/01
arrest van 7 mei 2019
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.M. McKernan te Sittard,
tegen
Stichting Woonpunt,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 maart 2019 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 7251623 CV EXPL 18-6167 gewezen vonnis in kort geding van 9 november 2018.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 maart 2019;
  • de akte uitlaten van [appellant] ;
  • de bij H16 formulier door [appellant] nagezonden inschrijving bij de Gemeente Maastricht.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

6.De verdere beoordeling

In het incident
6.1.
Bij genoemd tussenarrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld te reageren op de stelling van Woonpunt dat hij geen belang meer heeft bij een beslissing in het incident omdat de woning op 6 december 2018 is ontruimd. In zijn akte erkent [appellant] dat de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] is ontruimd. Hij stelt dat het voor hem niet mogelijk is gebleken om een andere woning te vinden, te meer nu de uitspraak in eerste aanleg hem dat onmogelijk maakt. Hij staat ingeschreven bij de daklozenopvang in [woonplaats] en zwerft samen met zijn twee honden over straat. [appellant] stelt dat hij belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging en dat Woonpunt hem weer toegang tot de woning dient te verschaffen.
6.2.
Gelet op de erkenning van [appellant] , staat vast dat de woning inmiddels is ontruimd. Dat betekent dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, die niet (tevens) kan worden opgevat als een vordering om [appellant] weer toe te laten tot de woning. De vordering zal daarom worden afgewezen. Maar ook als de woning niet reeds zou zijn ontruimd, zou de vordering van [appellant] zijn afgewezen en wel op grond van het navolgende.
6.3.
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen; hieronder vallen dus niet omstandigheden die reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar die door partijen in de procedure in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
6.4.
Gesteld noch gebleken is dat het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. In de appeldagvaarding heeft [appellant] ter onderbouwing van zijn vordering niet meer gesteld dan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Zoals blijkt uit het hiervoor onder 6.3 weergegeven criterium, is dat voor toewijzing van een incidentele vordering als de onderhavige niet toereikend. Nieuwe, ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen omstandigheden, zijn gesteld noch gebleken. Dat mevrouw [voormalige omwonende] , die volgens [appellant] de enige omwonende was die aantoonbaar heeft geklaagd over de vermeende overlast, kort na de uitspraak is verhuisd, kan niet als nieuwe omstandigheid worden aangemerkt omdat zij volgens Woonpunt feitelijk al niet meer in de woning durfde te verblijven en dit ook uit het bestreden vonnis blijkt. Het gegeven dat [appellant] na de ontruiming op 6 december 2018 op straat is komen te staan, kan als nieuwe omstandigheid in dit incident evenmin een rol spelen. Dit is immers een rechtstreeks gevolg van de door Woonpunt gevorderde ontruiming op zeer korte termijn en [appellant] had dit, als te voorzien gevolg van deze vordering, in zijn verweer bij de kantonrechter kunnen betrekken, hetgeen hij heeft nagelaten.
6.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [appellant] wordt afgewezen. De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
6.6.
In de hoofdzaak is een datum bepaald voor pleidooi op 22 mei 2019 om 9.30 uur.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verstaat dat als datum voor pleidooi is bepaald 22 mei 2019 om 9.30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.J. Henzen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2019.
griffier rolraadsheer