ECLI:NL:GHSHE:2019:1728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.243.821_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van een meerderjarige met psychiatrische problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij een bewind en mentorschap is ingesteld voor [appellante]. De beschikking is gegeven op 7 mei 2018 en betreft de bescherming van de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [appellante], die lijdt aan paranoïde schizofrenie. Het hof heeft op 9 mei 2019 de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S. van de Voorde. De bewindvoerder en mentor zijn niet verschenen, maar het hof heeft voldoende informatie uit de stukken en de zitting kunnen halen.

[Appellante] heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat er geen grond is voor het instellen van een bewind en dat zij in staat is haar eigen belangen te behartigen. Het hof heeft echter vastgesteld dat [appellante] als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Dit is onderbouwd door een brief van een instelling voor ouderenpsychiatrie, waaruit blijkt dat [appellante] sinds 28 juli 2017 is opgenomen vanwege zelfverwaarlozing en nachtelijke overlast.

Het hof oordeelt dat de instelling van zowel een bewind als een mentorschap noodzakelijk is in het belang van [appellante]. De kantonrechter had al een jaarlijkse verantwoordingsplicht aan de mentor opgelegd, en het hof gaat ervan uit dat de mentor en bewindvoerder hun taken op een zorgvuldige wijze zullen uitvoeren. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 mei 2019
Zaaknummer: 200.243.821/01
Zaaknummers eerste aanleg: 6708401 / OV VERZ 18-2483 en
6742913 / OV VERZ 18-3410
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] aan [adres] op het kantoor van haar advocaat,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S. van de Voorde,
tegen
de Advocaat-Generaal bij het ressortsparket ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [stichting 1] , de bewindvoerder,
- de Stichting [stichting 2] , de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2018, heeft [appellante] verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het beschermingsbewind en het mentorschap ten aanzien van [appellante] worden opgeheven en de verzoeken daartoe alsnog worden afgewezen, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. Van de Voorde.
2.3.1.
De bewindvoerder en de mentor zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De advocaat-generaal is met berichtgeving vooraf evenmin ter zitting verschenen.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen die [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren en tevens ten behoeve van [appellante] een mentorschap ingesteld, met benoeming van [stichting 1] tot bewindvoerder en van de Stichting [stichting 2] tot mentor.
3.2.
[appellante] kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen grond voor instelling van een beschermingsbewind. Het inleidende verzoek is onvoldoende onderbouwd met concrete feiten of omstandigheden. Niet is gebleken dat [appellante] haar financiële huishouding niet op orde heeft. De noodzakelijke betalingen worden automatisch van haar rekening afgeschreven. Derden legen haar brievenbus en hebben zicht op haar financiële situatie. Bij opheffing van het bewind zal [appellante] zich voor hulp tot het maatschappelijk werk richten.
Ook het inleidende verzoek tot instelling van een mentoraat ten behoeve van [appellante] is onvoldoende onderbouwd. [appellante] kan heel goed zelf voor haar rechten opkomen. De omstandigheid dat [appellante] nog tot en met 4 april 2019 met een rechterlijke machtiging is opgenomen, maakt dat voldoende zorg wordt gedragen voor haar medische verzorging en behandeling. Tevens is er door deze opname geen sprake van overlast. De opname heeft de psychische conditie van [appellante] verbeterd. Zij accepteert medicatie in de vorm van een depot.
Na de gedwongen opname gaat [appellante] op een speciale afdeling in een gasthuis voor bejaarden wonen.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt.
3.4.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel,
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.4.2.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het besprokene ter zitting van het hof voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk dan wel duurzaam niet in staat is zelf ten volle haar belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen.
Blijkens een brief van [instelling] , een instelling voor ouderenpsychiatrie, van 22 februari 2018 lijdt [appellante] aan paranoïde schizofrenie. Sinds 28 juli 2017 is zij vanwege zelfverwaarlozing en nachtelijke overlast met een rechterlijke machtiging bij [instelling] opgenomen. [appellante] heeft geen ziektebesef en mijdt zorg, zo blijkt uit voormelde brief. Het hof acht gelet op dit ziektebeeld aannemelijk dat [appellante] niet althans onvoldoende in staat is haar eigen financiën te beheren en is van oordeel dat instelling van een beschermingsbewind noodzakelijk is en in het belang van [appellante] . Ter zitting van het hof heeft [appellante] verklaard dat zij tevreden is over de wijze waarop de bewindvoerder, in overleg met haar, haar financiële zaken regelt en dat in deze situatie geen verandering hoeft op te treden.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de aard van de psychiatrische problematiek bij [appellante] instelling van een mentoraat eveneens noodzakelijk en in haar belang.
[appellante] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij recentelijk heeft kennisgemaakt met een nieuwe contactpersoon bij de Stichting [stichting 2] . Verder is ter zitting gebleken dat [appellante] binnenkort in een gasthuis voor bejaarden gaat wonen en dat zij veel vertrouwen heeft in de coach die haar daar zal gaan begeleiden. Het hof heeft geen aanwijzingen dat de door de kantonrechter benoemde mentor de niet-vermogensrechtelijke belangen van [appellante] niet op een behoorlijke wijze behartigt, al betreurt het hof dat de mentor, evenals trouwens de bewindvoerder, niet ter zitting is verschenen om een toelichting te geven op de uitvoering van de beschermingsmaatregel.
Het hof gaat er van uit dat de mentor zich op een actieve wijze zal inzetten ten behoeve van [appellante] en dat de kantonrechter zorgvuldig en nauwgezet zal monitoren of de manier waarop het mentoraat wordt ingevuld afdoende is voor een behoorlijke behartiging van de geestelijke belangen van [appellante] . Door de kantonrechter werd, getuige de bestreden beschikking, al een jaarlijkse verantwoordingsplicht aan de mentor opgelegd.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.
3.6.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2018;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en
H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.