Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg over de WOZ-waarde van een bedrijfswoning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met de vastgestelde waarde van € 316.000 per 1 januari 2016, zoals bepaald door de Heffingsambtenaar van de gemeente Leudal. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de daaropvolgende aanslag onroerende-zaakbelastingen, maar de Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een vermindering van de WOZ-waarde tot € 145.000.
De Heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze was gebaseerd op een taxatierapport van een gediplomeerd WOZ-taxateur, waarin de waarde van de woning was vastgesteld op € 390.000. De belanghebbende betwistte de geschiktheid van de vergelijkingsobjecten die in het taxatierapport waren gebruikt en voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verkoopbaarheid van de woning en de overlast van het bedrijventerrein.
Tijdens de zitting op 13 juni 2019 in 's-Hertogenbosch was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de Heffingsambtenaar wel vertegenwoordigd was. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat de referentieobjecten geschikt waren voor de waardebepaling. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.