In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een melkveebedrijf met bedrijfswoning, gelegen in [woonplaats]. De Heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2016 vastgesteld op € 393.000, wat door de belanghebbende werd betwist. De belanghebbende stelde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning diende, waardoor de aanslagen onroerende-zaakbelasting (OZB) niet terecht waren opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar met het gebruik van Taxatiewijzers de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de onroerende zaak terecht als niet-woning was aangemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de OZB-aanslagen terecht waren opgelegd. De belanghebbende had geen voldoende onderbouwing voor zijn stelling dat de WOZ-waarde lager zou moeten zijn en de Heffingsambtenaar had zijn waarde voldoende onderbouwd met een taxatierapport. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen redenen waren om de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten.