ECLI:NL:GHSHE:2019:3305

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
200.264.184_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het vonnis van de rechtbank Limburg inzake de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 6 augustus 2019 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellante te beëindigen zonder toekenning van een schone lei, omdat zij toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. P.W.M. Soekhai, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2019 heeft de bewindvoerder verklaard dat de appellante onvoldoende heeft voldaan aan haar sollicitatieplicht en dat er een boedelachterstand was ontstaan. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet aan de kernverplichtingen had voldaan, wat leidde tot de beëindiging van de regeling.

Het hof heeft de argumenten van de appellante in overweging genomen, waaronder haar stelling dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en dat zij nu wel bereid is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante inmiddels een aantal uren per week werkt en dat zij een plan van aanpak heeft gepresenteerd om haar boedelachterstand in te lopen. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen, zodat de appellante de kans krijgt om aan haar verplichtingen te voldoen en de achterstand in te lopen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling en heeft het eerdere vonnis vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 5 september 2019
Zaaknummer : 200.264.184/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/554 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.W.M. Soekhai te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 augustus 2019, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling - zonder schone lei - wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om nieuwe schulden in te kunnen lopen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Soekhai,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 juli 2019;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 augustus 2019;
- het V6-inlichtingenformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 26 augustus
2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 26 juli 2016 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
“2.3. De saniet is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. De saniet heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend. Thans blijkt echter dat, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de arbeids- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen.
De saniet wist, althans behoorde te weten, dat een saniet, om aan de arbeidsverplichting te
voldoen, tenminste 36 uur per week dient te werken. Saniet heeft altijd maximaal 32 uur
gewerkt, slechts deels met toestemming van de rechter-commissaris. Vanaf het 5e verslag is
de volledige arbeids- en sollicitatieplicht van toepassing geweest. De saniet heeft hier niet
aan voldaan. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (gedeeltelijk)
arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder
van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden
afgeleid.
Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 2.525,44. Tot slot
verwacht de bewindvoerder dat de huurtoeslag volledig en de zorgtoeslag deels onterecht is,
waardoor terugvorderingen gaan komen. De bewindvoerder heeft voorgesteld de
schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen om zodoende het niet volledig
voldoen aan de sollicitatieplicht te compenseren. Tevens kan saniet gedurende die periode
de toeslagen regelen en de achterstand van de boedel inlopen. De rechter-commissaris heeft
zich met deze verlenging akkoord verklaard.
2.4.
De rechtbank heeft saniet tijdens de zitting gevraagd naar haar mening om de
schuldsaneringsregeling te verlengen. Daarbij zijn tevens de risico’s voor de saniet geschetst
indien zij geen gebruik zou maken van de aangeboden mogelijkheid tot verlenging. De
saniet heeft meegedeeld het niet altijd eens te zijn geweest met bepaalde uitspraken van de
bewindvoerder en ook de boedelachterstand niet te kunnen begrijpen. Zij is van mening dat
zij alles heeft gedaan wat zij moest en kon en wenst geen verlenging van de
schuldsaneringsregeling met zes maanden.
2.5.
De rechtbank toetst daarom het beëindigingsverzoek met inachtneming van het feit
dat verlenging geen mogelijkheid is. De rechtbank is op grond van het voorgaande van
oordeel dat de saniet toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen
voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet
buiten beschouwing kunnen blijven. Vaststaat dat de saniet niet heeft voldaan aan de
sollicitatieplicht, dat er een boedeltekort is en dat de oorzaak van dit boedeltekort aan haar
moet worden toegerekend. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal dan ook
zonder de zogenaamde schone lei worden beëindigd.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft de rechtbank vastgesteld dat het niet voldaan hebben aan de
inspannings- en sollicitatieplicht een tussentijdse beëindiging zonder schone lei
rechtvaardigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat
[appellante] gedeeltelijk arbeidsongeschikt moet worden geacht. [appellante] stelt echter dat zij wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt geacht moet worden. Zij zal de bewindvoerder alsnog van medische informatie voorzien waaruit de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan zich thans wel in een eventuele verlenging van haar schuldsaneringsregeling te kunnen vinden. Zij heeft hiertoe ook een plan van aanpak overgelegd waaruit blijkt dat zij per maand een bedrag van € 400,00 aan de boedel af zal kunnen dragen. Zodra zij in december 2019 ook nog haar eindejaarsuitkering van
€ 925,44 geheel in de boedel stort zal de boedelachterstand geheel zijn ingelopen. Voor het feit dat [appellante] bij gelegenheid van de beëindigingszitting op 25 juli 2019 nog aangaf geen verlenging van de schuldsaneringsregeling te willen geeft zij de navolgende verklaring. Vanwege haar verleden, en dan met name de periode waarin zij dakloos was, is zij van nature wat wantrouwend van aard. Daardoor “klapte” zij gedurende de beëindigingszitting even “dicht” toen haar de vraag gesteld werd wat zij van een eventuele verlenging vond. Zij zag dit ook niet als een mededeling van voorlichtende aard, maar dacht dat haar een expliciete keuze werd voorgehouden. Te meer daar zij toen nog niet bekend was met de zogenoemde “tienjaarstermijn” en zij in haar achterhoofd had dat er ook altijd nog een hoger beroep mogelijk was heeft zij toen aangegeven niet met een verlenging in te willen stemmen.
Ook begrijpt [appellante] nu dat zij, nu zij niet over medische stukken beschikt waaruit haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid blijkt, aanvullend zal moeten solliciteren omdat zij thans een arbeidsbetrekking heeft van 32 uur per week en de schuldsaneringsregeling een aanstelling van tenminste 36 uur per week vereist, althans dat er naar een dergelijke aanstelling dient te worden gesolliciteerd. Vanaf juli 2019 heeft zij overigens een aanzienlijk loonsverhoging gehad, maar een structurele urenuitbreiding ligt vooralsnog niet in het verschiet.
Met betrekking tot de belastingteruggave merkt [appellante] op dat deze volledig naar de budgetrekening is gegaan. Zij weet niet beter dan dat deze teruggave vervolgens in zijn geheel naar de boedelrekening is overgeboekt. In het voor de schuldsaneringsregeling bestemde “potje” van de budgetrekening staat nu nog een bedrag van € 583,00. Maar uit dit “potje” worden soms ook extra’s en (incidentele) facturen voldaan. Een afschrift waaruit blijkt dat de belastingteruggave daadwerkelijk in zijn geheel naar de boedelrekening is doorgeboekt heeft [appellante] niet voorhanden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 23 augustus 2019 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit nagenoeg alle verslagen blijkt dat [appellante] onvoldoende uren werkt, geen sollicitaties overlegt en ook geen medische onderbouwing heeft aangeleverd die een eventuele gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatieplicht mogelijk zou hebben kunnen maken. De bewindvoerder kan zich niet vinden in een verlenging van de regeling. Een verlenging is door de bewindvoerder aanvankelijk wel voorgesteld, maar [appellante] wenste hier niet mee in te stemmen. Nagenoeg de hele looptijd van de schuldsaneringsregeling was er sprake van een boedelachterstand. Deze is echter na de beëindigingszitting door de budgetbeheerder van [appellante] alsnog en geheel ingelopen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Het verbaast de bewindvoerder dat [appellante] zich thans wel kan vinden in een verlenging van haar schuldsaneringsregeling. Zij was bij de afwijzing van deze optie gedurende de beëindigingszitting namelijk nogal stellig. Op dit moment komt [appellante] alle verplichtingen naar behoren na, ware het niet dat de bewindvoerder nog niet op de hoogte was van de loonsverhoging per 1 juli 2019 die [appellante] eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep kenbaar heeft gemaakt. Maar zij solliciteert sinds het laatste verslag wel naar behoren. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat het door [appellante] gepresenteerde plan van aanpak in beginsel haalbaar zou moeten zijn. De bewindvoerder stelt vervolgens dat de belastingteruggave niet in zijn geheel op de boedelrekening is ontvangen. Daar deze wel in zijn geheel aan de boedel dient toe te komen is er dus, anders dan dat zij in haar brief van 23 augustus 2019 schreef, nog wel sprake van een boedelachterstand. Hoe hoog die precies is weet de bewindvoerder nog niet, daarvoor moet zij eerst weten wat het huidige salaris van [appellante] is. Op basis daarvan zal dan eerst een nieuw vtlb-berekening gemaakt moeten worden.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem/haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante] , ondanks herhaalde verzoeken, waarschuwingen en aansporingen van haar bewindvoerder, de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet steeds naar behoren is nagekomen. Zo is [appellante] na afloop van haar (gedeeltelijke) vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht niet terstond (aanvullend) gaan solliciteren, heeft zij een boedelachterstand laten ontstaan en liet ook de nakoming van de (spontane) informatieplicht met regelmaat te wensen over. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. [appellante] heeft gedurende langere tijd immers niet (aanvullend) gesolliciteerd omdat zij naar (enkel) eigen inschatting gedeeltelijk arbeidsongeschikt moest worden geacht. [appellante] heeft haar bewindvoerder echter nimmer van medische stukken of rapportages voorzien waaruit deze vermeende (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid genoegzaam zou kunnen worden herleid. Van het verlenen van de zogenoemde “schone lei” kan naar het oordeel van het hof op dit moment dan ook nog geen enkele sprake zijn.
3.8.3.
Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] op dit moment al enige tijd een behoorlijk aantal uren per week werkzaam is, thans op een juiste wijze (aanvullend) solliciteert en met betrekking tot het binnen een afzienbare periode volledig inlopen van haar boedelachterstand een plan van aanpak heeft opgesteld en overgelegd dat door haar bewindvoerder als realistisch wordt gekenschetst.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling, zoals (subsidiair) ook door [appellante] is verzocht, te verlengen met een termijn van zes maanden, teneinde [appellante] daarmee een laatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatie- en (spontane) informatieverplichting, naar behoren na te komen en de ontstane boedelachterstand in zijn geheel af te lossen. Het hof wijst [appellante] er hierbij nadrukkelijk op dat zolang zij niet door de rechter-commissaris is ontheven van de sollicitatieplicht zij zich stipt dient te houden aan de Recofa-richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Voorts dient [appellante] steeds, en gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw ook spontaan, kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen. Het hof benadrukt hierbij dat deze sollicitatieplicht, zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van deze verplichting, onverkort voor [appellante] van toepassing is (naast alle overige uit de (verlengde) schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen).
3.8.4.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van zes maanden geïndiceerd is, zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 14 maart 2020, nu in de periode 26 juli 2019 tot en met 13 september 2019 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met zes maanden na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 14 maart 2020;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van der Valk en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2019.